Zijn poëzie brengt een bijzondere fascinatie teweeg, volgens de jury. ‘Niets lijkt eenvoudiger voor iemand die over zijn volle zintuiglijke, verstandelijke en verbale vermogens beschikt, dan weer te geven wat hij ziet, hoort, ruikt, proeft, betast en meemaakt. Maar zo gauw ook de volle artistieke vermogens een rol spelen, wordt deze eenvoud een probleem. Zo schrijft Kees Ouwens in het gedicht “Obductie” uit de genoemde bundel:
Ik worstelde de zichtbaarheid door als
de analfabeet de cultuur met het schrift
als de sterveling de eindigheid
als de gestorvene het onuitsprekelijke
Met opzet lijkt Ouwens in zijn gedichten genoemde volle vermogens te lijf te gaan: hij ontwricht het lichaam, hij maakt een al te soepele taal stijf, hij betreedt gebieden waarin het verstand de eigen werking opnieuw moet zien te ontdekken; zo komt de volledige aandacht allereerst te liggen op het gedicht als kunstwerk, als een beklemmende abstrakte droom. Details stapelen zich erin op en krijgen een emotionele kracht die hun detail-zijn verre overstijgt.