In kunst mag niet geprobeerd worden
Als ervaringsdeskundige weet ik maar al te goed wat een moeilijke bevalling elke roman is, en al zeker het laatste stuk. Aan het eind moeten er plots nog allerlei dingen worden geregeld, slaan de ultieme twijfels toe en kijk je even gretig als doodsbang uit naar hoe het je boreling zal vergaan in de buitenwereld. Kortom, je moet haast half gek zijn om aan geesteskinderen te beginnen.
Net als met het echte ouderschap is het dan ook een troost om je medemensen lustig met hetzelfde te zien worstelen, vooral als je merkt dat het honderd jaar geleden niet anders was. Zo vond ik in het Literatuurmuseum de correspondentie van Willem Elsschot (pseudoniem van Alphonsus Josephus de Ridder, 1882-1960) uit de winter van 1933-1934, toen hij zijn novelle Tsjip voltooide. De publicatie zou een kruisweg worden waar hij bij het zetten van de laatste punt geen flauw benul van had...
De zaken beginnen, zoals wel vaker bij Elsschot, vrolijk. De Antwerpse schrijver is verheugd dat hij zijn goede vriend Jan Greshoff (1888-1971) kan melden dat hij een nieuw boek klaar heeft, zeker omdat hij ‘na Lijmen het schrijven opgegeven had’.