De jonge Nowee op de vingers getikt

Halverwege het schrijven van het 20ste deel van de serie Arendsoog overleed Jan Nowee. Zijn zoon Paul voltooide Arendsoog en de goudkoorts. De uitgeverij was niet meteen tevreden met het resultaat.

 

De Arendsoog-serie. Welke katholieke jongen heeft in de tweede helft van de vorige eeuw de reeks boeken over Bob Stanhope, alias Arendsoog, en zijn vriend, de indiaan Witte Veder, niet verslonden? Het eerste deel, Arendsoog, verscheen in 1935, het laatste, Arendsoog… premiejager? in 1993. Dat was nummer 63.

 

De eerste negentien delen werden geschreven door de Haagse onderwijzer Jan Nowee. Toen hij op 9 oktober 1958 op 57-jarige leeftijd plotseling overleed, was hij al begonnen aan deel twintig, waaraan hij nog geen titel had gegeven. Dat was een flinke strop voor de uitgever, L.C.G. Malmberg in ’s-Hertogenbosch, want de reeks was ongekend populair en de boeken beleefden herdruk op herdruk. Van deel 1 was in 1957 al de negentiende druk verschenen, van deel 2 (Witte Veder) de zeventiende.

 

Bob Stanhope, alias Arendsoog. Collectie: Literatuurmuseum

 

Gelukkig was Jans in 1936 geboren zoon Paul bereid het stokje over te nemen. Hij voltooide het werk van zijn vader en in juli 1959 verscheen het boek, Arendsoog en de goudkoorts, met de vermelding ‘voltooid door P. Nowee’. Maar dat was niet zonder slag of stoot gegaan, zoals blijkt uit het in de collectie van het Literatuurmuseum aanwezige kritische leesrapport ‘Notities bij kopij Arendsoog 20’, gedateerd 5 januari 1959. Uit het leesrapport blijkt impliciet dat de eerste 41 pagina’s van vader Nowee zijn. Dat was ongeveer de helft, het totale manuscript besloeg in ieder geval 83 bladzijden.

 

De anonieme mannelijke of vrouwelijke beoordelaar (het zou best wel eens de neerlandica Esther Hagers kunnen zijn geweest, van wie bij Malmberg enkele meisjesboeken waren verschenen en wier man Pieter secretaris van de directie van de firma was) die het typoscript in opdracht van de uitgever heeft bekeken, heeft de tekst zorgvuldig bestudeerd. Zij (of hij) had maar liefst zes algemene punten van kritiek en daarnaast nog vele aanmerkingen op detailfouten. Het eerste punt betrof de opbouw van het verhaal:

 

Wanneer na gezamenlijk avontuur de groepen op een bepaald moment hun eigen weg gaan, dan kan men natuurlijk het volgende werkschema aanhouden: in hoofdstuk X gaan we groep A achterna, in hoofdstuk Y groep B. Een ander en mogelijk betere werkwijze  is èn bij hoofdstuk X èn bij hoofdstuk Y de beide fronten in het oog te houden en door zo de tijd als schema aan te houden de lezer een beter overzicht te verschaffen over het ene grote avontuur. Het lijkt ons dat in het andere geval n.l. een teveel aan geheugen en intelligentie wordt gevergd, de draad van het verhaal te moeilijk wordt vastgehouden. […]

 

Daarbij: wordt door een dergelijk flitsende, filmische manier van vertellen de spanning niet aanzienlijk vergroot?

 

 

Ook op de setting van het verhaal (punt 2) is het een en ander aan te merken:

 

Al heeft het vaak slechts zijdelings met de stof te maken, toch is het aantrekkelijker om het verhaal te laten spelen in een omgeving die het kind zich kan voorstellen. Aan sfeertekening en situatieschetsing zou daarom misschien meer aandacht kunnen worden besteed.

 

Notities bij kopij Arendsoog 20. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

En passant wijst de beoordelaar er hierbij op dat het onwaarschijnlijk is dat de afstand tussen de twee ver van elkaar verwijderde locaties, de ranch van Don Esteban en Valudez, een plaatsnaam die overigens in de gedrukte versie niet voorkomt, in een of twee dagen verschillende malen wordt afgelegd.

 

Het derde punt van kritiek is kort, maar betreft de essentie van het verhaal: ‘Wat wil men met het goud in Valudez?’ Zonder antwoord op die vraag komt het hele avontuur in het luchtledige te hangen, heeft de lezer geen houvast. De opgebouwde spanning, gaat het goud naar de eerlijke vinder of gaan de schurken ermee vandoor?, wordt niet ingelost als onduidelijk blijft wat er met het goud gaat gebeuren.

 

Illustratie door Jan Huizinga in Arendsoog en de goudkoorts. Collectie :Literatuurmuseum

Punt 4 betreft de gebrekkige interpunctie, onder meer het ontbreken van aanhalingstekens wanneer een van de personages sprekend wordt opgevoerd. In punt 5 en 6 worden zogeheten continuïteitsfouten aangestipt: een verhaalfiguur die in de eerste bladzijden uitgebreid wordt geïntroduceerd en in het verdere verloop geen enkele rol meer speelt, een ander die op slag van een ‘eigenwijs groentje’ in een ‘meegaande, verstandige kerel’ verandert.

 

Na deze hoofdbezwaren volgen ruim twee bladzijden met detailkritiek per pagina. Ze heeft allemaal betrekking op het door Paul Nowee geschreven gedeelte. Ik citeer er hier slechts een paar:

 

pag. 45: Vloeken lijkt ons in deze omstandigheden en bij deze kerels heel goed te begrijpen. Het commentaar van Arendsoog hierop is o.i. te veel die van een brave Hendrik.

 

pag. 57: met het kort oponthoud in de herberg zijn drie uren gemoeid!!

 

pag. 59: Lightfeet zal toch zeker zijn gevallen meester niet in de steek laten?

 

De slotopmerking is van algemene aard. Ze is opmerkelijk, gezien in het licht van het feit dat Malmberg een katholieke uitgeverij was die voor de katholieke markt werkte:

 

Wordt niet al te vaak het woord God gebruikt in de ‘religieuze’  passages. Protestanten kunnen daar heel slecht tegen. O.i. kunnen die uitdrukkingen wel wat algemener en minder nadrukkelijk gehouden worden.

 

In de marge zijn voor alle opmerkingen over details, op de allereerste na, rode vinkjes gezet. Kennelijk heeft Paul ze stuk voor stuk verwerkt in het uiteindelijke manuscript.

 

Ook van deel 21, Het geheim van de zonderling, verschenen in 1960, en deel 23, De stad van de verdwenen cowboys (1961) zijn soortgelijke rapporten aanwezig. Veelzeggend is de algemene opmerking bij deel 21:

 

De stijl wijkt ook in dit deel toch wel vrij aanzienlijk af van die van Nowee père. De laatste bouwde zijn zinnen analytischer. De jonge Nowee verstrikt zich nog al eens in tangconstructies, die het lezen soms bemoeilijken en die soms ook tot stijlfouten leiden. Er is ook een zekere wijdlopigheid in, op punten die Nowee père aan de fantasie van zijn lezers zou hebben overgelaten.

 

Ondanks alle kritiek heeft de uitgeverij de ‘jonge Nowee’ de gelegenheid gegeven door te gaan met schrijven. Zo werd hij de auteur van meer dan tweederde van de reeks. Het heeft ze allebei geen windeieren gelegd.

 

Paul Nowee overleed op 30 september 1993, kort voor de verschijning van Arendsoog… premiejager? Hij was, net als zijn vader, 57 jaar en drie maanden oud geworden.

 

Overlijdensbericht van Paul Nowee