Een blad van en voor vrienden

Twee heren van stand, Hans Gomperts en Huyck van Leeuwen, richtten in 1948 het literaire tijdschrift Libertinage op. ‘Wij hebben niet de pretentie de zieke letteren te saneren. Wij willen alleen voor onszelf, en onze eigen klandizie, de maatstaven aanleggen die wij voor de juiste houden,’ schreven ze in de inleiding in het eerste nummer. Vijf jaargangen lang zou Libertinage een blad van en voor vrienden zijn en blijven.

 

De Schoone Zakdoek en Braak zijn van die bladen waar ik een snik van in mijn keel krijg

Lees ook

Sommige literaire tijdschriften bestaan relatief kort, maar nemen in de literatuurgeschiedenis toch een prominente plaats in. Zo ook Libertinage, een door H.A. Gomperts en W.F. van Leeuwen opgericht tweemaandelijks blad waarvan vijf jaargangen (1948-1953) verschenen. ‘Een jong tijdschrift met een eigen toon, een eigen smaak en voorkeur,’ schreef criticus Max Nord in Het Parool.

 

Libertinage werd in 1948 opgericht door twee heren van stand: Hans Gomperts (1915-1998) en Huyck van Leeuwen (1916-2016).  Ze leerden elkaar in de jaren dertig in het Amsterdamse corps kennen en vertaalden samen het toneelstuk Liluli van de Franse schrijver Romain Rolland. Beiden waren afkomstig uit een gegoed milieu. Gomperts’ vader was een joodse Amsterdamse advocaat. Zelf noemde Gomperts zich ‘een luxe kereltje’.

 

De vader van Van Leeuwen was directeur van de gist- en spiritusfabriek in Delft. Van Leeuwens eigenlijke voornaam was Willem, maar omdat twee dispuutsgenoten diezelfde voornaam hadden, ging hij verder als Huyck door het leven, naar zijn toenmalige adres Singel 306, dat in Ferdinand Huyck van Jacob van Lennep als een belangrijke locatie voorkomt.

 

Beiden waren erudiet en in hun opvattingen sterk bepaald door het tijdschrift Forum en zijn oprichters Menno ter Braak en E. du Perron, al maakten ze alras duidelijk dat niet alle ideeën van het fameuze tweetal de hunne waren. Gomperts bracht de Tweede Wereldoorlog in Engeland en de Verenigde Staten door. Na de oorlog nam hij ontslag als ambtenaar en wilde van de pen gaan leven. Hij bracht twee dichtbundels uit: Dingtaal (1939) en Van verlies en dood (1946) en publiceerde regelmatig in Criterium. Toch liet de gedachte  aan een eigen tijdschrift ‘voor en door vrienden’ hem niet los.

 

Gomperts en Van Leeuwen. Collectie: Literatuurmuseum

De onvergetelijke wereld-beschouwingen van De Kadt

Lees ook

 

Gomperts en Van Leeuwen woonden in die naoorlogse jaren een tijdje in hetzelfde huis aan de Amstel en spraken elkaar vaak over zo’n nieuw tijdschrift dat de werktitel Het Trojaanse paard kreeg . Op 14 maart 1947 schreef Gomperts aan de ‘Zeer geachte Letterkundige’ huisgenoot over de strekking van het tijdschrift en de mogelijke medewerkers.

 

Gomperts wilde veel aandacht voor buitenlandse literatuur en voor moderne filosofische ontwikkelingen en noemde als mogelijke medewerkers Vasalis, Jan Emmens, Jacques de Kadt, Jacques Gans en Adriaan Morriën, die toen nog redacteur van Criterium was. Gomperts had zich inmiddels in Parijs gevestigd als correspondent van Het Parool. Dat maakte het contact tussen de twee kompanen wat lastiger. De beraadslagingen over naam, uitgever en medewerkers werden nu per brief gevoerd:

 

Ik geloof niet dat we ons in de eerste plaats op politiek moeten toeleggen, maar ik geloof ook niet dat we dat onderwerp a priori moeten uitschakelen. De les voor ons tijdschrift: niets toe te laten, wat we niet beiden gezien en goedgekeurd hebben en ook elkaar zonder pardon op de vingers tikken.

 

Na de aanvankelijke belangstelling en toezegging van Alice van Eugen van Querido om het blad uit te geven, trok die uitgeverij zich terug vanwege de medewerking van essayist Jacques de Kadt, wiens anti-Russische opvattingen in haar ogen uiterst bezwaarlijk waren.

 

Intussen waren alle werktitels verworpen en had Hans Gomperts met steun van Huyck van Leeuwen gekozen voor Libertinage. In het Leidse blad voor Neerlandici Meta zei Gomperts daarover bij zijn afscheid als hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde in 1981: 

 

Ik dacht toen dat literatuur iets speels was, iets betoverends, iets moois, iets leuks, waarmee eerder een flirtation op zijn plaats was. In ‘Libertinage’zit wel ‘de vrijheid’, dat was in die tijd na de oorlog ook wel een ideaal, maar er zit ook iets frivools in, als reactie op dat al te zwaarwichtige en serieuze.

Toen uitgever Geert van Oorschot begreep dat Gomperts en Van Leeuwen niet alleen proza en poëzie wilden publiceren, maar ook (politieke) essays – ook van Jacques de Kadt, die door Van Oorschot juist zeer werd bewonderd – was de uitgave van Libertinage bij hem een feit.

 

Van Oorschot, die zeer op de penning was, wilde wel een garantiefonds voor het geval de uitgave van het blad op een financieel debacle zou uitlopen. De vaders van Huyck van Leeuwen en Jan Emmens stonden daarvoor garant. Op 1 april 1948 verscheen het eerste nummer van Libertinage dat met ‘januari- februari 1948’was gedateerd. Uit de inleiding van de redactie een typerend fragment:

 

Oorlog en bezetting riepen een horde van jonge schrijvers in het leven, die gezworen hebben, zich ‘aan de letteren te wijden’. Deze nobele formule betekent meestal ook, dat zij van de letteren willen leven. Maar bij de schaarste van het aanwezige talent moet men zich helaas afvragen of de letteren wel van hen kunnen leven en de enkele begaafden zijn dikwijls geneigd hun onafhankelijkheid te verkopen voor een voorbarig succes.

 

Inleiding van een uitgave van Libertinage. Collectie: Literatuurmuseum

 

Er zouden zes afleveringen per jaar verschijnen, steeds met een omvang van 80 pagina’s. Libertinage verscheen door redactionele problemen en een gebrek aan kopij altijd maanden te laat en bijna een kwart van de bijdragen aan de eerste jaargang was van de hand van de redacteuren. In de winter van 1948/'49 voegde Adriaan Morriën zich bij het duo. Na sterk aandringen van Van Oorschot werd de redactie uitgebreid tot negen personen, onder wie H. van Galen Last, Elisabeth de Roos en M. Vasalis.

 

Een onwerkbaar aantal, maar uit een aantal brieven en documenten dat onlangs in het bezit is gekomen van het Literatuurmuseum, blijk wel dat het vooral Gomperts en Van Leeuwen waren die het contact met de auteurs onderhielden. Gomperts correspondeerde uitgebreid met de essayisten over hun politieke opvattingen, bijvoorbeeld over de aard en verdedigbaarheid van de politionele acties in voormalig Nederlands-Indië en met Van Galen Last en Arthur Lehning  over de te prefereren houding tegenover het communisme.


Al in het eerste nummer voorzagen de redacteuren dat zij het verwijt zouden krijgen epigonen te zijn van Ter Braak en Du Perron. Dat wilden ze voor zijn, dus schreef Gomperts:  ‘Wij hebben nooit de behoefte gevoeld een lijstje op te stellen met punten, waarin wij het oneens zijn met deze voorgangers . Om legendevorming te voorkomen is het misschien nuttig hier aan te stippen dat wij bij voorbeeld met de Terbraakse grootheden, menselijke waardigheden en honnêteté, nooit hebben geopereerd en du Perrons  clan-hiërarchie ons volkomen vreemd is.’

 

Huyck van Leeuwen was behalve redactiesecretaris ook degene die verantwoordelijk was voor de poëzie. Naast gedichten van Adriaan Roland Holst, Vasalis en Jan van Nijlen, publiceerde hij ook poëzie van Alfred Kossmann, Jan Hanlo en Jan Emmens. Van Leeuwen, die zichzelf ‘een analytisch psycholoog’ noemde, kwam voor veel dichters ook met waardevolle suggesties. Zo correspondeerde hij volgens Elly de Waard uitgebreid met Chr. J. van Geel die nooit in Libertinage zou publiceren, maar later wel in Tirade.

Het toetreden van Criterium-redacteur Adriaan Morriën tot de redactie van Libertinage zorgde niet voor een breuk in het redactiebeleid. Eigenlijk konden de drie het goed met elkaar vinden. Probleem was wel dat W.F. Hermans met Morriën bevriend was en hem daarna als een ‘overloper’ beschouwde. Hermans had nog een appeltje te schillen met Gomperts, die weinig onder  de indruk was van de in Criterium in afleveringen gepubliceerde roman De tranen der acacia’s

 

Vanaf dat moment maakte Hermans Gomperts op alle mogelijke manieren zwart. ‘Hij heeft toen om mij heen een hele fantasie opgebouwd. Het waren allemaal hersenschimmen, paranoïde gedachten van hem.’ Des te opmerkelijker was het dat in het zesde nummer van de eerste jaargang een kritiek verscheen geschreven door H. van Galen Last over Hermans’ novellenbundel Moedwil en misverstand:

 

Niet dat Hermans  herboren zou zijn – maar waar zijn gaven in romans of essays steeds overwoekerd  bleven door zijn gebreken, heeft zijn voornaamste talent, een poëtisch, een bijna surrealistisch proza, eerst in deze korte verhalen de kans gekregen die zijn eerzucht en zijn exhibitionisme – waarin bij hem veel vulgairs en onvolwassens stak  - hem tot nu toe onthielden.

 

Ook na deze woorden, liet Hermans Libertinage links liggen ten faveure van Podium.

Kaften van Libertinage. Collectie: Literatuurmuseum

 

Wie de vijf jaargangen bekijkt, komt veel dezelfde namen tegen. Piet Calis benadrukt dat ook in zijn studie De vrienden van weleer (1999) over schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. ‘Gomperts, Van Leeuwen en hun vrienden hielden van boeken waarin de wereld een slag anders bekeken wordt dan in de meeste literatuur die toen de aandacht trok.’ Uitgever Van Oorschot liet na de eerste drie jaargangen al weten dat hij voor Libertinage  geen lang leven in het verschiet zag. Hij miste de ‘echte’ schrijvers, de querulanten, auteurs die verontwaardigd waren en zin hadden om te vechten. Eigenlijk auteurs als W.F. Hermans.

 

Van Oorschot zag, niet ten onrechte, de voornaamste redacteuren van Libertinage als een bent gelijkgestemde intellectuelen, die een blad van en voor vrienden maakten. Schrijvers zoals Van Oorschot ze graag zag, publiceerden vanaf 1957 in TiradeLibertinage vormde eigenlijk het dunne koord tussen Forum en Tirade.

 

Gomperts en Van Leeuwen bleven essays schrijven. Gomperts vooral over vaderlandse en buitenlandse literatuur en Van Leeuwen over psychologische en psycho-analytische onderwerpen.

 

En vrienden bleven ze ook, tot op hoge leeftijd.