Simon Vinkenoog, de ogen en oren van Adriaan Morriën in Parijs: ‘Krijg ik binnen een week een Franse brief van je?’
Wie van onder veertig heeft nog van Adriaan Morriën gehoord? Leraren Nederlands? Ik vroeg het me een aantal jaar geleden af toen ik een boekje van hem in handen kreeg, Plantage Muidergracht (1988). Daar woonde ik destijds in de buurt, en ik fietste bijna dagelijks langs een deur met het plakkaat: Hier woonde en werkte...
Morriën (1912-2002) is en was zeker niet een van de meest gelezen auteurs van vaderlandse bodem. En toch. Als er ooit een verkiezing komt voor de grand old man van de Nederlandse letteren, dan is hij een serieuze kandidaat, want niet alleen was hij zelf enorm productief als schrijver, dichter, recensent en vertaler (Frans en Duits), maar hij was ook begaan met een aantal jonge schrijvers en dichters om hem heen (hij was instrumenteel voor de carrières van onder meer W.F. Hermans – ze raakten gebrouilleerd – en Hans Lodeizen) en nauw betrokken bij de oprichting van het Fonds voor de Letteren in 1965.
Maar zijn blik reikte verder dan Nederland. Zo bezocht hij regelmatig bijeenkomsten van het Duitse schrijverscollectief Gruppe ’47. De groep, die zoals de naam doet vermoeden kort na de Tweede Wereldoorlog werd opgericht, was voorvechter van een nieuwe Duitstalige literatuur. Günter Grass, Heinrich Böll en Paul Celan maakten er deel van uit, net als Martin Walser en de Oostenrijkse schrijfsters Ilse Aichinger en (losjes) Ingeborg Bachmann. Veelzeggend voor de waardering die Morriën in deze kringen genoot is het feit dat hij – als enige Nederlander ooit – in ’54 zelfs de zogeheten Gruppe ’47-prijs won, voor het verhaal ‘Zu Große Gastlichkeit verjagt die Gäste’.
Hij had de groep leren kennen als redacteur van het literaire blad dat hij onder de vleugels van uitgeverij Meulenhoff oprichtte: Litterair Paspoort. Een tijdschrift over buitenlandse literatuur of, om het met de ondertitel te zeggen, een Tijdschrift voor boeken uit de oude en nieuwe wereld.