In de door Arjen Fortuin geschreven biografie van Geert van Oorschot wordt een roemruchte uitspraak van dichteres Hanny Michaelis aangehaald: ‘Geert wilde met alle dichteressen uit zijn fonds naar bed, alleen Elisabeth Eybers dacht dat het ook echt moest.’ De brieven die Eybers (1915-2007) en Van Oorschot (en ook zijn toenmalige vrouw Hillie Munneke) eind jaren vijftig van de vorige eeuw wisselden, geven een beeld van hun band.
Het begint eenvoudig. In 1956 schrijft Eybers een brief naar uitgever Geert van Oorschot (1909-1987), die ze niet persoonlijk kent maar van wiens gunstige reputatie ze op de hoogte is. Hij heeft haar toestemming gevraagd haar verzen in het Nederlands te bundelen, en zij is duidelijk overweldigd door het verzoek. ‘Seergeagte heer,’ begint ze, waarna ze in heldere, vrij formele taal instemt – en zo gebeurt het: Van Oorschot wordt haar Nederlandse uitgever, een vriendschap is geboren.
Al is vriendschap wellicht het verkeerde woord. Misschien moet hun verstandhouding toch vooral gezien worden als de hechte band tussen een bewonderende uitgever en een gevleide auteur; of was er werkelijk liefde in het spel, en zo ja, van beide kanten?