‘Een volgende Baantjer zou kunnen beginnen met een wandeling van De Cock met zijn hond over het strand’

Wim Hazeu was in de jaren negentig de uitgever van Appie Baantjer. Uit hun correspondentie blijkt hoe begeesterd Hazeu raakte door De Cocks detectiveverhalen. ‘Je hebt weer een paar oorspronkelijke invalshoeken gevonden, van de inbreker Kareltje Plot tot de bende van Jeanne d’Arc.’

 

Wat doet een uitgever precies? Leest hij alles wat hij publiceert, stuurt hij misschien zelfs de plot bij, of richt hij zich alleen op de grotere, zakelijke lijnen van zijn fonds? Het komt allemaal voor, maar de brieven van uitgever Wim Hazeu (1940) aan schrijver Appie Baantjer (1923-2010) laten zien dat zij een stevigere band ontwikkelden dan uitgevers en auteurs gewoonlijk doen. In de meeste brieven is de toon van Hazeu weliswaar keurig, op het formele af, en in de correspondentie wordt weinig persoonlijks gedeeld, maar toch: bijna vijftien jaar schrijft Hazeu Baantjer maandelijks, en in die brieven toont hij zich allesbehalve zomaar een uitgever die toevallig met een succesvolle misdaadschrijver werkt. Nee, Hazeu ontfermt zich hartstochtelijk over het oeuvre van Baantjer, hij deelt inhoudelijke overpeinzingen, legt verbanden tussen afzonderlijke Baantjer-titels, ziet toe op het commerciële en internationale leven van De Cock en Vledder. 

 

Het zijn heerlijke brieven om te lezen, juist omdat ze iets kneuterigs hebben. Ikzelf ben opgegroeid in een tijd dat Baantjer iedere vrijdag een kijkcijfertrekker op RTL4 was, samen met mijn ouders keek ik altijd naar de verhalen rondom De Cock. Ze volgden een vast stramien, ja, maar daar gedijde de serie juist bij: altijd dezelfde spanningsboog, dezelfde plekken, dezelfde gebaartjes en dezelfde, daar is het woord weer, kneuterigheid. Op den duur nam ik elke zomervakantie een paar Baantjer-boeken mee, die eenzelfde herkenbaarheid hadden als de serie. Ik las ze vaak al op de heenreis – om weer een beetje aan het lezen te wennen, om in elk geval direct in een spannend verhaal getrokken te worden. Dus stiekem kan ik me goed voorstellen dat Hazeu zich zo in dit schrijverschap verdiepte. Dat hij zich geroepen voelde om vol enthousiasme honderden brieven aan Baantjer te schrijven en om Baantjers werk zo veel mogelijk te verspreiden, ook in het buitenland.

 

MURDER IN AMSTERDAM – Baantjer in het buitenland

Lees meer

Eerder schreef ik over de Amerikaanse Baantjer-vertalingen, waarbij Hazeu een cruciale rol speelde. Zijn correspondentie met Baantjer versterkt de indruk dat hij niet alleen de meelezende uitgever was, hij lijkt ook een begeesterde fan te zijn én Baantjers persoonlijke agent, die de Cock-verhalen koste wat kost wil verspreiden. Want steeds weer schrijft hij brieven vol plannetjes en vol positiviteit, helder uitgetypt op briefpapier van uitgeverij De Fontein; behalve over vertalingen schrijft Hazeu zijn bestsellerauteur ook telkens wanneer een De Cock-fragment of -boek is opgenomen in omnibussen. Hij stuurt brieven over ‘vooruitvertalingen’, hij bericht over actieboekjes, over een Baantjer-kalender (1994), over herdrukken, oplagecijfers en de nieuwste recensies, over John Irving die een boek in Amsterdam wil situeren en contact zoekt met Baantjer. Hazeu stuurt Baantjer allerhande krantenknipsels en lijsten van de meest uitgeleende boeken, waarop uiteraard Baantjer-titels prijken.

 

 

Oorkondes van de CPNB Top 100 voor tientallen Baantjer-titels in de jaren 90-00. Uit het archief van Baantjer, collectie: Literatuurmuseum

 

Ook kondigt Hazeu per brief aan dat hij naar België gaat om de populariteit van Baantjer daar te vergroten. Hij schrijft Baantjer anno 1993 over de interesse van John de Mol Producties in een televisieserie, over de bijbehorende geldverdeling en de promotieplannen, en in 2001 schrijft hij over een Baantjer-bordspel dat via John de Mol Producties op de markt zal worden gebracht. ‘Ik beschouw dit bordspel als een prachtig object dat de verkoop van de boeken ook zal stimuleren.’  

 

Hazeu verplaatst zich steeds in de leefwereld van zijn auteur. Dit heeft er ongetwijfeld mee te maken dat Hazeu vanaf begin jaren zestig zelf ook schreef – romans, biografieën, poëziebundels. Desgevraagd liet Hazeu me per mail weten dat hij met meer Fontein-schrijvers vergelijkbaar contact had: ‘Van Toon Hermans tot Peter R. de Vries, van de commissarissen Blaauw en Toorenaar tot jeugdboekenschrijver Peter van Gestel. Ik had een (lange) lijst van auteurs en zorgde ervoor dat ik met elk van hen minimaal één keer in de twee of drie maanden een afspraak had. Na de afspraak zette ik achter de naam een plusteken.’ 

 

Toch valt de briefwisseling met Baantjer extra op. Op papier was – en is – Hazeu een heel ander, meer literair soort schrijver dan Baantjer, maar als één ding uit deze correspondentie blijkt is het juist hoe begeesterd Hazeu raakte door De Cocks detectiveverhalen. Want hoezeer Hazeu in zijn brieven af en toe ook klinkt als een strateeg die nadenkt over hoe en waar dit werk het beste te verkopen valt, uiteindelijk schrijft hij Baantjer vooral over diens verhalen. En over hoe goed hij die keer op keer vindt.  

 

‘Na een week zware griep, ben ik weer opgekrabbeld, ook dankzij het lezen van De Cock en de dwaze maagden’ 

 


Zo bericht Hazeu op 9 juni 1992: ‘De Cock en kogels voor een bruid is een van je meest geslaagde avonturen. Dat komt door de zeer gave constructie, de tekening van de karakters, de betere, kleurrijkere sfeerbeschrijvingen, de intriges.’ Op 1 maart 1999: ‘Na een week zware griep, ben ik weer opgekrabbeld, ook dankzij het lezen van De Cock en de dwaze maagden.’ 2 februari 1996: ‘Met Het lijk op drift nog in mijn achterhoofd, een bijzonder goed verhaal, begon ik aan het lezen van De geur van rottend hout. Binnen enkele bladzijden was ik in dit nieuwe verhaal (…) dus heb je weer een pareltje aan je krans geregen.’ 

 

Er vallen veel meer van zulke citaten te geven, kernachtig en waarderend. ‘De Cock en de blijde Bacchus is een puntgave De Cock!’ (10 januari 2000); ‘(…) nu ook De Cock… en moord bij maanlicht gelezen. Je hebt me er een groot plezier mee gedaan. Je hebt toch wel een grote affiniteit met merkwaardige, sinistere genootschappen!’ (29 januari 1996); ‘Je hebt weer een paar oorspronkelijke invalshoeken gevonden, van de inbreker Kareltje Plot tot de bende van Jeanne d’Arc en niet te vergeten die tragische moeder Lefeberus. Alleen al het noemen van deze namen geeft aan De Cock en ’t wassend quaet een eigen atmosfeer.’ (26 januari 1994) En met een bijna aandoenlijke betrokkenheid schrijft hij al op 23 januari 1991, aan het begin van hun samenwerking: ‘Beste Appie, het is zover: in een chique maandblad word je nu “een waardige vervanger van de befaamde Maigret van Simenon” genoemd. Dat is in mijn ogen het grootse compliment dat je kunt krijgen (…) Ik althans vind het erg leuk!’

 

 

 

‘Ik stel je voor om in de volgende delen meer van dit soort humane aspecten van Vledder te laten zien. Treurig in de liefde, succesvol in het werk’ 

 

 

Steeds benoemt Hazeu in twee of drie zinnen wat hij goed vindt aan een nieuw Baantjer-deel – en nooit bedient hij zich van lege, inwisselbare lof, of van zomaar wat grote woorden om een succesauteur te paaien. Ook omdat hij nieuwe Baantjer-titels regelmatig in de bredere context van het oeuvre plaatst: hij verwijst naar terugkerende thema’s en stilistische dwarsverbanden, en denkt zelfs mee over volgende De Cock-verhalen. ‘O ja, mocht je een De Cockverhaal met Schiphol in verband kunnen brengen, dan heb je er een interessante locatie bij.’ (1 maart 1999) ‘Dus zou een volgende De Cock kunnen beginnen met een wandeling van De Cock met zijn hond over het strand.’ (16 februari 2001) ‘Ik stel je voor om in de volgende delen meer van dit soort humane aspecten van Vledder te laten zien. Treurig in de liefde, succesvol in het werk.’ (6 september 1999)  

 

Slechts heel af en toe plaatst Hazeu, die zich als biograaf verdiepte in de oeuvres van onder anderen Gerrit Achterberg, J. Slauerhoff en Simon Vestdijk, een zeer milde kritische kanttekening bij Baantjers schrijven. ‘Ik heb genoten van De Cock en lijk op drift,’ schrijft hij bijvoorbeeld op 18 september 1995. ‘Hooguit heb ik een schoolmeesterachtige opmerking, waar je wat aan hebt voor de toekomst. Je bent geneigd te schrijven: “De Cock spreidde zijn beide handen…” (…) Je kunt in de meeste gevallen het woord “beide” weglaten.’ Deze tip herhaalt Hazeu in een andere brief, waarin hij ook de ctrl f-functie uitlegt. Maar het serieuzere, inhoudelijke redactiewerk liet hij na het lezen van de eerste versie over aan de redacteuren van De Fontein. 

 

 

16 februari 2001. Collectie: Literatuurmuseum

 

Dat Baantjers werk Hazeu zo na aan het hart ligt, blijkt enigszins paradoxaal juist te maken te hebben met Hazeu’s voorliefde voor meer klassieke, ‘highbrow’ literatuur. ‘Beste Appie, dit wordt een heel persoonlijke brief, dus los van de uitgeverij,’ schrijft Hazeu op 25 juni 1992, in de langste, intiemste brief die De Fontein-directeur ooit aan Baantjer stuurde – dit keer niet op briefpapier van de uitgeverij.  

 

Hazeu beschrijft dat hij kort hiervoor uit onvrede wegging bij uitgeverij Elsevier, dat hij een enorm bewonderaar van Baantjers werk is, dat hij zich stoort aan de houding van de literaire kritiek, die zo loert op diepzinnigheid, moeilijkheden – terwijl juist in de eenvoud schoonheid zit, aldus Hazeu. (Een mening die ik deel en die me er soms, als ik bij het opruimen een Baantjer-boek tegenkom, toe zet om direct een paar alinea’s of zelfs pagina’s over De Cock te lezen.) Hazeu: ‘De baan bij Fontein heb ik dus geaccepteerd ná lezing van jouw werk (…).’ Een paar zinnen later zegt hij dat hij ‘met hart en nieren’ achter Baantjers schrijven staat en er alles voor gaat doen. 

 

Achteraf gezien lijkt deze brief, uit de beginperiode van hun contact, een beginselverklaring: Hazeu legt uit waarom hij het directe, toegankelijke werk van Baantjer zo bijzonder vindt, en in de bijna tien jaar daarna handelt hij ook naar zijn zelfverklaarde liefde. ‘Je weet dat we proberen je tempo te volgen, waarbij ik een uitgekookte strategie heb,’ schrijft hij op 17 november 1994. ‘Twee nieuwe De Cock-verhalen per jaar, het ene tegen de zomer (vakantie, neem De Cock mee), het andere tegen de winter, waarbij wordt opgelet dat de vorige van de bestsellerlijsten is.’ Tot aan Baantjers dood in 2010 heeft De Fontein dat publicatietempo gehanteerd.  

 

Hazeu neemt in augustus 2001 afscheid als directeur. ‘Je kunt me altijd bellen,’ schrijft hij op 25 september aan Baantjer. ‘Noteer je mijn privé-gegevens hierboven?’ En op 31 januari 2002 volgt nog een brief – wel op briefpapier van De Fontein, maar ondertekend met Hazeu’s persoonlijke gegevens: ‘Beste Appie, ’t Is maar dat je het e c h t weet, maar ik heb, sinds ik je uitgever ben, al je manuscripten van a tot z zorgvuldig gelezen en geredigeerd (…). De Cock en de dood van de Helende Meesters is één van de sterkste titels, die nu doorgedrongen is op [sic] mijn persoonlijk Top Tien.’ En elders in diezelfde brief: ‘Ik heb Maran geschreven en gezegd dat deze titel in het najaar 2002 met voorrang moet verschijnen. Houd je sterk met alles, je Wim.’ 

 

 

 

Baantjer bij zijn geboortehuis, omstreeks 2001. Collectie: Literatuurmuseum