Fred Portegies Zwart: een meester met duizend neuzen

Als dichter trad Fred Portegies Zwart weinig op de voorgrond. Als tijdelijk onderwijzer des te meer: in 1974 trok hij elke week naar de Flevoschool in Amsterdam om de kinderen te leren dichten. De opdrachten leverden hilarische, en soms ook werkelijk pakkende gedichten op. 

 

Mance Post kon zich goed verplaatsen in het niet-logische denken van een kind

Lees ook

Wanneer niemand minder dan H.H. Polzer (drs. P.) in 1982 in tijdschrift Onze Taal een gedicht van niemand minder dan Gerrit Achterberg bekritiseert, wordt hij van repliek gediend door copywriter en dichter Fred Portegies Zwart. ‘Als Heintje (ik bedoel de Nachtegaal van Bleijerheide) zou beweren, dat Mozart geen pakkende liedjes kon schrijven, zou dat niet ongerijmder zijn,’ schrijft Portegies Zwart aan de redactie. Er ontstaat een korte pennenstrijd tussen beide heren. Volgens Polzer is de poëzie van Achterberg ‘technisch en metrisch gebrekkig’ en lijdt Portegies Zwart aan een gebrek aan ironie en algemene ontwikkeling. Portegies Zwart blijft Achterberg te vuur en te zwaard verdedigen. In zijn aantekeningen is te zien dat hij overweegt de polemiek met Polzer uit te geven. ‘De in deze correspondentie opgenomen brieven van de Rijmkeizer bieden immers ongewild meer humor om te lachen, dan menige andere publicatie van ’s mans hand’, zou er in de inleidende tekst van het boekje moeten komen staan. Tot publicatie is het uiteindelijk nooit gekomen. 

 

 

 

 

Voor zijn eigen poëzie kwam Portegies Zwart aanzienlijk minder op. Als dichter trad hij weinig op de voorgrond; hij hield er niet van zijn werk te promoten met voordrachten of andere publieke optredens. Hij verdiende zijn geld met copywriting en ander reclamewerk. Ook de stijl van zijn gedichten trok niet direct de aandacht. Zijn eerste bundel, Oogopslag en eindsekonde (1957), was ingetogen en helder, poëzie ‘zonder moeilijke modernismen of niet te achterhalen associaties’, zoals hij zijn stijl later zelf omschreef in een brief aan Gerard Reve. Bepaald niet modieus, want het was de periode waarin de Vijftigers juist gevierd werden om hun associatieve, lichamelijke poëzie. 

 

 

Portegies Zwart aan Reve, 10 juli 1987. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Fred Portegies Zwart: de dichter als lezer van eigen werk

Bekijk portret

Als dichter stond hij dus weinig in de belangstelling. ‘Ik wijt het nergens aan, zo is het nu eenmaal gegaan. Maar een beetje aandacht, al was het maar een literair prijsje, dat had wel ontzettend geholpen,’ zei hij er enkele jaren voor zijn overlijden enigszins teleurgesteld over in In de schaduw van de Parnassus (2012), het boek van Joris van Casteren over vergeten schrijvers. Maar het gebrek aan aandacht kreeg zijn belangstelling voor de literatuur niet klein. Zijn leven lang bleef hij schrijven en zich aan de zijlijn met de literatuur bemoeien. 

 

Het Literatuurmuseum beheert zijn archief, dat naast gedichten vooral een enorme hoeveelheid kindergedichten bevat. In zijn briefwisseling met Ton Schaaf, toenmalig directeur van de Flevoschool in Amsterdam, wordt duidelijk waarom die kindergedichten ontstonden. Portegies Zwart schrijft dat ‘het merendeel der volwassenen bijzonder bevangen tegenover de taal staat’ en dat de ‘historisch gegroeide spelling en de overdreven waarde die daaraan wordt gehecht’ daar een belangrijke oorzaak van is: 

 

Daar wordt veel aandacht aan gegeven (in mijn klad schreef ik hier eerst besteed, maar ik weet niet of dat hier met d of met dt moet en vind het niet de moeite waard daarover te gaan nadenken) terwijl volgens mij aan wat ik werkelijk als taalonderwijs zou beschouwen op de scholen weinig of niets wordt gedaan.

 

Hij legt uit wat wel goed taalonderwijs zou zijn: taalonderwijs moet kinderen ertoe brengen ‘zelf gevoelens, gedachten en visies tot uitdrukking te brengen in taal... om de taal te leren zien als een speeltuig, werktuig en voertuig… een mogelijkheid tot zelfverkenning, tot bewustwording van en uiting geven aan jezelf.’ Bovendien zou hij zelf bereid zijn dergelijk onderwijs te komen doceren. Want, zo citeert hij Kahlil Gibran: ‘Als hij [de wijze] inderdaad wijs is, nodigt hij u niet uit het huis van zijn wijsheid binnen te gaan, maar leidt hij u veeleer naar de drempel van uw eigen geest’. Hij voegt er zelf aan toe dat dit pretentieus klinkt – die conclusie hoeft hier dus niet meer getrokken te worden – maar het toont hoe belangrijk hij het vond kinderen de kracht van taal te laten ontdekken.  

 

Directeur Schaaf liet zich overtuigen en zo ging Fred Portegies Zwart elke week naar de Flevoschool om samen met de kinderen te schrijven. De les kreeg de naam Creativitaal. Het concept en de methode ontleende hij aan het boek Wishes, Lies and Dreams van de Amerikaanse dichter en leraar Kenneth Koch. Elke les had een eigen thema, zoals leugens, geluiden, kleuren, dromen, het derde oog etc., en elke les kende een aantal spelregels. ‘Het moeilijk te hanteren en de fantasie gauw beperkende rijm’ werd vermeden. In plaats daarvan werd vaak gekozen voor herhaling. Zo konden de kinderen bijvoorbeeld elke zin beginnen met dezelfde woorden om steeds een ander einde te verzinnen. De opdrachten leverden hilarische, en soms ook werkelijk pakkende gedichten op.

 

 

 

Heel beeldend wordt het als ‘is net als’ wordt vervangen voor ‘is’. Een leerling uit klas 5: 

 

Een schoen is een boot 

De hemel is de zee 

Dan kom ik op een wolk, dat is een eiland 

Dan komt er een lucifer, dat is een vliegtuig 

Een hoed is mijn huis 

 

‘Ik wou dat ik een papiertje was, dan zou er op mij worden geschreven’, dicht een leerling uit klas 3/4 in een gedicht waarvan elke regel met ‘Ik wou dat’ moet beginnen: 

 

Ik wou dat ik kon toveren 

Dan zou ik alle mensen die de dieren 

doodmaken omtoveren 

Ik wou dat ik een aap was in een oerwoud 

dan zou ik kokosnoten op een tijger zijn hoofd gooien. 

Ik wou dat ik een ring was van goud 

Dan was ik heel rijk 

Ik wou dat ik een papiertje was 

dan zou er op mij worden geschreven. 

 

Een leerling uit klas 2 maakt het bont wanneer de opdracht is een leugengedicht te schrijven: 

 

de juf heeft 1000 titen 

mijnheer zwart heeft 1000 neusen 

robert heeft haar van 1000 

centiemeter. Babare heeft 1000 

billen. casper heeft 100 piemels. 

elkan heeft 1000 pikken. de juf 

heeft 2000 kuten. toen ik vanmorgen 

op stont toen was ik heelemaal 

groen, jasper is gek. 

 

Er spreekt een hoop schrijfplezier uit. Toch geven enkele kinderen na een aantal lessen te kennen het niet meer altijd leuk te vinden. ‘Tja, dat is niet gemakkelijk voor me,’ geeft Portegies Zwart de week erop toe. De opdracht die les werd daarom een gedicht te schrijven waarin de kinderen uit konden leggen of ze de les wel of niet leuk vonden. Erwin vond het allemaal maar stom: 

 

Ik vind gedichten schrijven stom omdat het 

altijd hetzelfde is en we doen nooit 

wat leuks, zoals zelf bedenken en het is 

allemaal eentonig.

 

Uiteindelijk werd klassikaal besloten om verder te gaan met de lessen. Wel werd het dynamischer gemaakt door bij het schrijven bijvoorbeeld ook muziek te maken of te tekenen. 

 

 

 

Hoezeer Portegies Zwart de gedichten serieus nam, blijkt wel uit de les van 22 april 1975, met als thema het 700-jarig bestaan van Amsterdam. Portegies Zwart stuurde de gedichten die tijdens de les werden gemaakt per brief naar Zondagsdichters, een organisatie die voor de verjaardag van Amsterdam een poëziewedstrijd had georganiseerd. De beste gedichten zouden worden gebundeld. ‘De poëtische waarde van deze teksten moet natuurlijk niet naar de maatstaven van volwassenen worden gemeten. Maar zij geven indringend weer, hoe “Amsterdam 700” op kinderen overkomt,’ licht hij de gedichten van kinderen toe. Nergens in het archief is een antwoord terug te vinden. 

 

Toch kwam het uiteindelijk tot publicatie. De gedichten wekten de interesse van uitgeverij De Bezige Bij. In 1975 verscheen Poëzie als kinderspel: Fred Portegies Zwart en de kinderen van de Flevoschool. Het zou Portegies Zwarts best verkopende bundel worden. En belangrijker: verschillende leerkrachten hebben de bundel als leidraad gebruikt voor de eigen taallessen. In 1986 nog kreeg Portegies Zwart een brief: ‘Uw boekje “Poëzie als kinderspel” heeft mij veel plezierige uren met schoolkinderen opgeleverd. Helaas heb ik het boekje van iemand geleend en zoekacties bij boekhandels en de Slegte leverde mij geen eigen exemplaar op.’ Of de auteur er zelf nog een had.