Het kijken gaat op vakantie – K. Schippers (1936-2021) en de wereld

K. Schippers is op 84-jarige leeftijd overleden. Zijn hele oeuvre lang heeft hij uitgelegd dat je moet kijken naar de wereld om je heen alsof die nieuw is. Het bijzondere ligt voor het oprapen, als je het maar wil zien.

 

K. Schippers door Jaap van den Ende

Bekijk het portret in de Schrijversgalerij

K. Schippers (pseudoniem van Gerard Stigter) overlijdt op het moment dat ik met vakantie ben – en dat is natuurlijk toeval. Toch betekent het iets, want vakantie is bij uitstek de gelegenheid waarop je extra goed kijkt naar de wereld om je heen, omdat die afwijkt van wat je gewend bent. Soms zijn de verschillen groot, maar vaak wijkt de nieuwe omgeving maar een klein beetje af van wat je al kent. En juist dan doet zorgvuldige waarneming de werkelijkheid kantelen. De kleuren zijn hier net anders. De straten hebben hier geen stoepen. Je kunt hier nergens de horizon zien. Je kunt hier op straat sigaretten uit automaten trekken. 


Op vakantie is alles net even anders. En dat is precies wat K. Schippers een oeuvre lang heeft gedaan: uitleggen dat je moet kijken naar de wereld om je heen alsof die nieuw is – want daar wordt de wereld nieuw van. Het werk van Schippers is vakantie voor de vertrouwde blik.

 

Daar hoef je overigens je land helemaal niet voor te verlaten, die blik op de werkelijkheid kun je thuis ook hanteren. ‘Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is,’ is een aforisme dat een gedicht werd, dat terugkeerde in een roman, de titel van een bloemlezing werd, en dat kan gelden als het motto van zijn werk. En op een andere manier zegt hij iets vergelijkbaars in het gedicht ‘Bij Loosdrecht’. Het luidt: ‘Als dit Ierland was / Zou ik beter kijken.’


De boodschap is serieus genoeg: het bijzondere ligt voor het oprapen, als je het maar wil zien. De vormgeving van die boodschap is geestig, en van een onnadrukkelijke humor waar je zelden hardop van in de lach schiet, maar waarbij je tijdens het lezen onontkoombaar van gaat glimlachen. Ook vanwege de ijzeren consequentie en het eindeloze geduld waarmee Schippers zijn literaire kijkspel speelt.


Hij deed dat in de literaire openbaarheid vanaf 1958, met zijn vrienden J. Bernlef en G. Brands, in het tijdschrift Barbarber. Dat had de ondertitel ‘tijdschrift voor teksten’, die een openheid suggereerde die ook werd waargemaakt: echt álles kon een Barbarber-tekst zijn. Niet alleen de droge observaties van Bernlef, de gevonden teksten van Chris van Geel, het ‘lucide gezeur’ van Jan Hanlo vonden er een plaats, maar ook krantenknipsels, behangstalen, en grapjes over schaken.
 

Schaakbord in kleur voor Jan Hanlo. Collectie: Literatuurmuseum

 

Deze kleurenversie werd speciaal voor Jan Hanlo gemaakt: het binnenwerk van Barbarber was gestencild en dus zwart-wit. Dat was overigens een beperking die in een voordeel werd omgezet voor een bijdrage over ‘kleuren’. 

 

Kleuren in Barbarber. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Zo stond het in Barbarber. Kleuren zonder kleur zijn nog steeds van elkaar te onderscheiden, al raak je als kijker het houvast kwijt.


Jan Hanlo dook vaker op in het tijdschrift, hij was een vriend van de redactieleden, met wie ze overigens meer dan eens woorden kregen: het is opgetekend door Toef Jaeger in De jongens van Barbarber, een boek over een literaire vriendschap die de grenzen van het tijdschrift en van literatuuropvattingen overschreed. 

 

Hanlo (links) met de Barbarber-redactie, K. Schippers, Gerard Brands en Bernlef. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Na de dood van Jan Hanlo gingen Bernlef en Schippers naar Hanlo’s woning, een portierhuisje in Valkenburg, om zijn literaire nalatenschap te redden van een onverschillige familie en aan de zorg van het Literatuurmuseum toe te vertrouwen. Foto: Ser J.L. Prop, collectie: Literatuurmuseum

 

Het feit dat schaken zo nu en dan opduikt in Barbarber heeft overigens niet zoveel met Jan Hanlo te maken, maar wel met Marcel Duchamp, de bedenker van de readymade. Dat was een conceptuele handeling, geen ‘echt’ kunstvoorwerp. Wat Duchamp deed was het kiezen van een voorwerp uit de werkelijkheid om dat als kunst te presenteren. Schippers herkende iets in dat idee, en ook in de humor en de liefde voor het alledaagse die uit dat gebaar sprak. De redacteuren waren fan van Duchamp, en dat lieten ze ondubbelzinnig weten aan hun uitgever, Reinold Kuipers van Querido, toen ze hem dit telegram stuurden:

 

Telegram van de Barbarber-redacteuren aan Reinold Kuipers van Querido: ‘Toen Marcel Duchamp in 1913 een fietswiel tot kunstwerk koos legde hij daarmee de basis voor een geheel nieuwe richting in de kunst.’ Collectie: Literatuurmuseum

 

Het is een tekst die in 1965 precies zo in (toen nog) Hollands Weekblad terechtkwam en die een paar jaar later het uitgangspunt zou vormen voor hun boek over eigentijdse kunst en muziek: Een cheque voor de tandarts (1967). Schippers bleef Duchamp een oeuvre lang trouw, en hij beschreef in zijn boek De bruid van Marcel Duchamp (2010) de liefde voor Duchamp van hem en zijn redactiecollega’s. Ze probeerden zoveel mogelijk boeken van hem te pakken te krijgen en kunstwerken te zien: ‘Je kwam steeds dichter bij de man die met een simpele kam, de donkere hoes van een schrijfmachine of een flesje, gevuld met Parijse lucht, de werkelijkheid zelf liet optreden, zonder omwegen of afleidende praatjes. Misschien was het wel het mooist dat hij je, hoe helder zijn werk ook leek, toch bleef ontgaan.’

 

Die zoektocht mocht eindigen in ongrijpbaarheid, maar leverde veel op voor Barbarber, al was er een duidelijke rolverdeling. Brands was de ongrijpbare, Bernlef het meest de kunstenaar van de drie, en bij Schippers bleef die helderheid voorop staan. Wat schuilt er achter een gedicht als ‘Doos in vijf verschillende standen op tafel’? (uit Verplaatste tafels, 1969)

 

Een doos op tafel
Tafel waarop doos
Een doos op de tafel
Doos op tafel
Tafel met doos

 

Het is glashelder: er staat een doos op een tafel, en dat kan je op verschillende manieren zeggen.

 

Dit was wat mij aansprak vanaf de eerste keer dat ik me ging verdiepen in het werk van Schippers en Barbarber. Dat was overigens ver van huis, wat net zo toevallig is als het feit dat ik op de dag van Schippers’ overlijden ver van huis ben. Ik volgde colleges Vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit van Wisconsin in Madison, en zag dat wat Schippers deed leek op wat Marcel Duchamp deed, wat leek op wat John Cage deed, wat weer te maken had met wat William Carlos Williams deed.


Het plezier van al deze ontdekkingen is onweerstaanbaar – en blijvend. Die opmerking over dat alles gekleurd is, uit een van de vroegste Barbarbers, heeft niets aan waarheid ingeboet. En de verbazing waarmee Schippers kijkt, wordt volgehouden in de roman die dit jaar verscheen (Nu je het zegt, 2021) waarin de taal even ongrijpbaar is als Marcel Duchamp was voor de jongens van Barbarber


Er moet alleen iemand zijn die naar die dingen wil kijken, en dat is geen gebaar zonder betekenis, legt Schippers uit in zijn even simpele als prachtige ‘Liefdesgedicht’ (uit Een vis zwemt uit zijn taalgebied, 1976).
 

Jij hebt de dingen niet nodig om te kunnen zien. 
De dingen hebben jou nodig om gezien te kunnen worden.

 

De dingen zijn een van hun beste zieners kwijt. Nu is het aan de lezers van K. Schippers om de dingen niet in de steek te laten.

 

K. Schippers. Collectie: Literatuurmuseum