Het idee was dat ik hier over de correspondentie tussen Remco Campert en Kees van Kooten zou schrijven. Ik had al met genoegen gegrasduind in de honderden ansichtkaarten die Van Kooten naar Campert had gestuurd. Heel soms waren die serieus – een bedankje, een felicitatie, een hoteladres, een vakantiegroet en alles goed daar? – maar het merendeel van de kaarten bestond uit meligheden. Ze stonden vol met taalgrapjes (de kaarten werden onder andere geadresseerd aan Ronco Camperts, Rimmel Kamfer, Rabo Bankert, Rondje Campari, Ramblas Campanero, Rasta Caribean, Rembours Campert, Ramon Kampraad en Romke Campina). Veel kaarten waren daarnaast voorzien van een krantenknipsel, los van enige context of toelichting. Bijvoorbeeld een Volkskrant-foto van een stel marcherende vrouwen met onderschrift: ‘In de maat van veel muziekkorpsen loopt het legioen door Wijchen’.
Op andere kaarten had Van Kooten flarden van kranteninterviews geplakt, waarbij het absurdisme zelden ver weg is. ‘Tjan Chotoe (36) slaapt in het weekend drie uur per nacht, kijkt geen agenda in en runt naast twee wasstraten, een snackbar en een garage multicultureel Partycenter 2000.’ En: ‘Monique (21): “Ik wilde vroeger astronaut worden, maar toen ik hoorde hoeveel je daarvoor moest leren, en dat je dan heel misschien één keer naar de maan mocht, was de lol eraf.”’
Ik zou in mijn stuk citeren uit de brieven, zowel uit de humoristische passages als uit de serieuzere zijpaden, en daarmee deze decennia omspannende vriendschap karakteriseren. Maar zodra Kees van Kooten over dit plan wordt ingelicht, stuurt hij een uitgebreide mail naar het Literatuurmuseum retour: hij geeft geen toestemming. De grap wordt mij al te dik en schools wanneer er dieper op die zendinkjes wordt ingegaan – alsof onze evidente grappenmakerij nog een uitleg zou behoeven. Glashelder haal ik mij voor ogen en oren hoe Remco ‘oh nee, dat nooit!’ zou hebben gekreund wanneer ik hem zou hebben medegedeeld dat onze ansicht-wisseling nader beschouwd, toegelicht, wie weet zelfs geanalyseerd zou worden. In dat geval zou er ernstig worden gezondigd tegen de allereerste wet van de Humor-bedrijver, die luidt: ‘do not show them you’re working and do not explain’.