‘Hij was de leukste en de grootste. Echt. Verdomme’

In het Literatuurmuseum liggen honderden ansichtkaarten van Kees van Kooten aan Remco Campert (ook wel Ronco Camperts, Rimmel Kamfer, Rabo Bankert, Rondje Campari, Ramblas Campanero en Romke Campina). Thomas Heerma van Voss sprak met Van Kooten over Remco en hun decennia omspannende vriendschap. 

 

Het idee was dat ik hier over de correspondentie tussen Remco Campert en Kees van Kooten zou schrijven. Ik had al met genoegen gegrasduind in de honderden ansichtkaarten die Van Kooten naar Campert had gestuurd. Heel soms waren die serieus – een bedankje, een felicitatie, een hoteladres, een vakantiegroet en alles goed daar? – maar het merendeel van de kaarten bestond uit meligheden. Ze stonden vol met taalgrapjes (de kaarten werden onder andere geadresseerd aan Ronco Camperts, Rimmel Kamfer, Rabo Bankert, Rondje Campari, Ramblas Campanero, Rasta Caribean, Rembours Campert, Ramon Kampraad en Romke Campina). Veel kaarten waren daarnaast voorzien van een krantenknipsel, los van enige context of toelichting. Bijvoorbeeld een Volkskrant-foto van een stel marcherende vrouwen met onderschrift: ‘In de maat van veel muziekkorpsen loopt het legioen door Wijchen’.  

 

Op andere kaarten had Van Kooten flarden van kranteninterviews geplakt, waarbij het absurdisme zelden ver weg is. ‘Tjan Chotoe (36) slaapt in het weekend drie uur per nacht, kijkt geen agenda in en runt naast twee wasstraten, een snackbar en een garage multicultureel Partycenter 2000.’ En: ‘Monique (21): “Ik wilde vroeger astronaut worden, maar toen ik hoorde hoeveel je daarvoor moest leren, en dat je dan heel misschien één keer naar de maan mocht, was de lol eraf.”’ 

 

Ik zou in mijn stuk citeren uit de brieven, zowel uit de humoristische passages als uit de serieuzere zijpaden, en daarmee deze decennia omspannende vriendschap karakteriseren. Maar zodra Kees van Kooten over dit plan wordt ingelicht, stuurt hij een uitgebreide mail naar het Literatuurmuseum retour: hij geeft geen toestemming. De grap wordt mij al te dik en schools wanneer er dieper op die zendinkjes wordt ingegaan – alsof onze evidente grappenmakerij nog een uitleg zou behoeven. Glashelder haal ik mij voor ogen en oren hoe Remco ‘oh nee, dat nooit!’ zou hebben gekreund wanneer ik hem zou hebben medegedeeld dat onze ansicht-wisseling nader beschouwd, toegelicht, wie weet zelfs geanalyseerd zou worden. In dat geval zou er ernstig worden gezondigd tegen de allereerste wet van de Humor-bedrijver, die luidt: ‘do not show them you’re working and do not explain’.  

 

Kaarten met krantenknipsels van Kees van Kooten aan Remco Campert. Collectie: Literatuurmuseum

 

Wel is hij bereid om over zijn vriendschap met Campert te praten. Ik stuur mijn telefoonnummer en drie tellen later word ik gebeld door anoniem. Daar klinkt de stem die ik in mijn jeugd eindeloos vaak heb gehoord, nog net zo scherp en geanimeerd. Van Kooten heeft gezien dat we toevallig beiden op het Crossing Border Festival moeten zijn, stelt voor om daar rustig over Campert te praten. Ik hakkel vol ontzag iets over verschillende zalen, dat ik betwijfel of hij wel ontspannen ergens zal kunnen zitten, dat hij vermoedelijk veel publiek trekt. Hij lijkt het niet helemaal te geloven – maar tijdens het meerdaagse festival is het bij geen enkel optreden zo druk als bij dat van hem. Bewonderaars drommen om hem heen; in zijn eentje domineert hij het grootste podium, met anekdotes, verhalen, taalspelletjes – grotendeels uit zijn hoofd. Hier en daar wordt gefluisterd dat dit weleens zijn laatste optreden ooit zou kunnen zijn. Dat hij geen zin meer heeft in grote manifestaties, nostalgische interviews of publieke eerbetonen. Gaandeweg lijkt hij ietwat emotioneel te worden. Hij haalt Campert aan en verzucht: ‘Hij was de leukste en de grootste. Echt. Verdomme.’ Hij beëindigt zijn optreden met: ‘Dank jullie wel. Besteed jullie tijd nuttig, het ga jullie goed.’ 

 

 

‘Gaandeweg is het me steeds meer gaan verbazen: dat hij zo bekoeld en beheerst omging met alles wat zijn familie in de oorlog meemaakte’

 

 

De volgende ochtend vroeg: een voicemailbericht. ‘Jááá, Kees hier, dat was allemaal ietsje voller dan gedacht bij Crossing Border. Maar over Remco praat ik nog steeds graag.’ Als ik hem terugbel, zit hij net in zijn werkkamer Katten en katers (2019) te herlezen. ‘Zo’n leuk, typisch-Remco boek!’ Ik hoef amper een vraag te stellen, Van Kooten vertelt levendig over hun band, die al ontstond toen hij nog op de middelbare school zat. ‘Toen las ik ’m al, natuurlijk, iedereen las Campert. Maar ik had nooit gedacht dat ik hem zou ontmoeten. Het is altijd moeilijk terug te halen wanneer mensen elkaar voor het eerst zien. Begin jaren zestig? In elk geval in de tijd waarin Café Scheltema nog floreerde. Daar kwamen de jongens die het voor Wim en mij echt gemaakt hadden, als losbollige kunstenaars in Amsterdam. Hofland, Van Doorn, Campert… En ik schreef voor de Haagse Post, en toen heeft Remco me een keer aangesproken over die Treitertrends-columns. Dat was het begin.’ 

 

Remco Campert: De tijd duurt één mens lang

Online expo

Er ontspon zich een hechte vriendschap die standhield tot aan Camperts overlijden, in de zomer van 2022. Ze gingen vaak bij elkaar langs, traden gezamenlijk op, en schreven elkaar veelvuldig. ‘Remco was een wonder van lichtvoetigheid,’ zegt Van Kooten. ‘Daarom waren veel mensen zo graag in zijn buurt, ik ook. Gaandeweg is het me steeds meer gaan verbazen: dat hij zo bekoeld en beheerst omging met alles wat zijn familie in de oorlog meemaakte, die hele geschiedenis. Hij was een kalme, beheerste levenskunstenaar die ook héél erg grappig kon zijn. Soms heel flauw, maar dan konden we samen erg puberachtig de slappe lach krijgen. Maar dat ging dan dus om grappen die je niet moet uitleggen. Laatst nog stuurde ik mijn kleindochter van 14: “Tot zoens!” Zij kwam ook niet meer bij. Ach ja, die beroemde tekst van Campert – met een welgemeend tot zoens, en “si,” antwoordde ik in smetteloos Spaans. Prachtig. Tijdloos.’ 

 

‘Ik loop nu rond in mijn kamertje en ik zie hier een ingelijst dingetje staan dat ik ooit van Remco kreeg,’ gaat Van Kooten verder. ‘Een keurig opgemaakt certificaat van echtheid. Voorzien van een handtekening, alles lijkt officieel. Dit is zo’n hilarisch dada-idee. Die plechtstatigheid. Er zit geen afbeelding bij, geen toelichting – het ding is alleen zichzelf, alleen dat certificaat van echtheid, wat natuurlijk verder niks betekent. Daar kan ik nog steeds heel hard om lachen.’  

 

Verschillende kaarten van Kees van Kooten aan Remco Campert. Collectie: Literatuurmuseum

 

In 2019 verscheen Aanelkaar, een bundeling van brieven die Van Kooten en Campert in 2017 en 2018 uitwisselden. In het boek halen beiden herinneringen op, deels aan hun afzonderlijke jeugdjaren, deels aan gedeelde episodes. Het is een plezierige, af en toe speelse briefwisseling. Ook zijn er enkele van de Literatuurmuseum-ansichtkaarten in afgedrukt, al voert de echte meligheid in het boek niet de boventoon. Er is nog een verschil tussen Aanelkaar en de collectie in het Literatuurmuseum: de brieven in Aanelkaar werden, anders dan de eerdere correspondentie tussen beiden, geschreven met als doel om er een gezamenlijk boek van te maken.  

 

‘Toen was Remco’s wereld natuurlijk al gekrompen, ik denk dat hij daarom ook voorstelde dat Aanelkaar te schrijven,’ zegt Van Kooten. ‘Vroeger gebeurde er altijd automatisch heel veel rondom hem – ik ben bijvoorbeeld met Remco bij Gerrit Komrij langs geweest in Portugal. Onvergetelijk! Die twee bewonderden elkaar enorm, en ik herinner me nog goed hoe we daar zaten, wijntjes dronken, Chet Baker luisterden. En Remco en zijn vrouw Deborah hadden ook al heel lang geleden, als exemplarisch toonbeeld van geslaagdheid zullen we maar zeggen, een tweede huisje in Frankrijk. Debbie was altijd een perfecte gastvrouw. Remco kon eigenlijk helemaal niks, niet koken, niet gras maaien, niet zagen. Maar hij kon wel gezellig lullen met een wijntje erbij, en eindeloos muziek draaien.’ 

 

‘In dat huisje kwamen heel veel vrienden langs – daar zijn ook veel ansichtkaarten naartoe en vandaan gestuurd,’ zegt Van Kooten. ‘Ik ben er ook met Wim geweest. En er zijn daar in Frankrijk onvergetelijke verjaardagen gevierd. Toen mensen hem vroegen wat hij voor zijn zestigste verjaardag wilde hebben, zei Remco steeds: schoenen, het liefst groene. Vervolgens had hij er dertig paar groene schoenen bij – ik heb hier nu een paar naast me staan dat ik net niet pas, die heb ik laatst van Debbie gekregen. Op zulke avonden zat hij te genieten hoor, met al dat rumoer om hem heen. En als ik zo’n avond met Remco had meegemaakt, dacht ik achteraf weleens: “Wat heeft hij nou precies gezegd? Wat heeft hij eigenlijk bijgedragen?” Dat was welbeschouwd niets. Over literatuur praatte hij sowieso nooit.’  

 

Brieven van Kees van Kooten en zijn dochter Kim aan Remco Campert. Collectie: Literatuurmuseum

 

En verder? Een paar honderd woorden misschien, op zo’n avond. Maximaal. ‘Hij stak geen vinger uit, Deborah deed alles. Maar Remco was zo’n bron van gezelligheid, van levenslust – nooit boos, nooit verdrietig, hij zat hikkend te genieten en rond te kijken. “O jongens,” zei hij dan. Verder niks. O jongens. En Remco was de magneet die al die mensen aantrok. Iedereen was graag met hem, hij kon ook heel goed met minimaal woordgebruik iets op de rails zetten als het er bijna vanaf donderde. Met een heel kort zinnetje corrigeerde hij anderen weleens. Net alsof hij bang was om op een gegeven moment door zijn woorden heen te zijn.’ 

 

De laatste jaren stuurden ze elkaar weinig post meer, grootse avonturen beleefde Campert ook niet meer, maar ze bleven nauw contact houden. ‘Tien jaar geleden hebben we nog samen meegedaan aan een Saint Amour-tournee, in België dus, dat was onvergetelijk. Van tevoren vond Remco het steeds heel spannend, maar als hij dan opkwam viel er direct een eerbiedig soort stilte. Er was altijd eerbied wanneer hij ergens verscheen. Vergeet niet: op zulke avonden had iedereen Het leven is vurrukkulluk gelezen, dat was een bijbel geweest voor een hele generatie. Iedereen luisterde naar Remco. En hij zette zijn stem vervolgens niet vet aan, hij droeg voor zoals hij sprak, klein, bescheiden, tegen het fluisteren aan. Nooit ging hij lyrisch oreren. Juist dat kleine, dat zachte, dat verlegene werkte bevrijdend. Ooit was hij op een festival in Chili. Daar las hij voor in een groot stadion en was iedereen zo onder de indruk dat ze zijn naam brulden. Remco! Remco! Zie je het voor je? Als ik me hem dan in al zijn verlegenheid voor de geest haal, kan ik dat helemaal niet begrijpen. Maar dat effect had hij. “Teder” is toch wel het woord voor Remco. En dat werkte op het publiek ook ver-teder-end.’ 

 

 

‘Zijn ogen konden apart van hem lachen, alsof ze de rest van zijn lichaam mee moesten slepen. Maar het draaide om die ogen, daar begon het allemaal’ 

 

 

‘De laatste periode van zijn leven verbleef hij in huis vlak bij waar ik woon,’ zegt Van Kooten. ‘Hij zat veel in een stoel aan het raam, keek uit over de trams. Eens per dag mocht hij een sigaretje. Voordat hij dat aanstak, tikte hij het af op de vloer. En vervolgens kwam de wijn, natuurlijk. Zo kon Remco daar nog heel tevreden zitten.’ Hun correspondentie was opgehouden, het grootste gedeelte van het archief was al overgeheveld naar het Literatuurmuseum, en gemeenschappelijke plannen maakten ze niet meer. Toch raakten ze nooit uitgepraat – na al die gedeelde momenten, tripjes, brieven, grappen, krantenknipsels en dergelijke, resteerde dit: een vast en hecht contact op dezelfde paar vierkante meters in Amsterdam-Zuid. ‘Hij bleef wonderlijk lichtvoetig. Ik ging bijna elke dag langs, rond een uur of vijf, de wijn-tijd dus. Hij was dan altijd heel blij om mijn vrouw en mij te zien. En tot aan het einde toe bleef hij helder.’ 

 

‘Remco had al heel vaak poëtisch geschreven over afscheid nemen. Ach, licht van mijn leven, over dat meisje dat hij eens op een tramhalte zag, over zweven boven Amsterdam. Uiteindelijk was hij gevallen en moest hij door de brandweer naar buiten worden getakeld, toen zweefde hij echt even boven de stad. Hij belandde in het OLVG, daar hebben we hem tot het laatst kunnen spreken. En hij behield altijd die twinkeling in de ogen, die was zo belangrijk voor Remco. Zijn ogen konden apart van hem lachen, alsof ze de rest van zijn lichaam mee moesten slepen. Maar het draaide om die ogen, daar begon het allemaal.’ 

 

 

 

 

Blader door nog meer correspondentie tussen Kees van Kooten en Remco Campert