Na de Tweede Wereldoorlog wil uitgever Geert van Oorschot een literair tijdschrift in zijn fonds. Het zijn jaren van wederopbouw en groei, in allerlei segmenten van de samenleving – ook binnen de literatuur. Van Oorschot heeft zich kort na de bevrijding met zijn nog jonge literaire uitgeverij gevestigd aan de Herengracht in Amsterdam. Hij geeft werk uit van zowel roemruchte auteurs (onder meer Ter Braak, Multatuli en Couperus) als nieuw talent (W.F. Hermans en Gerard Reve) en bouwt daarmee algauw een naam op. Bij zo’n florerende, literaire uitgeverij, bij een tijd die zo duidelijk in het teken staat van groei, past een literair tijdschrift: als broedplaats voor nieuw talent, als podium voor dichters en niet onbelangrijk: essayisten.
Tevergeefs probeert Van Oorschot zijn tijdschriftplannen concreet te maken via Podium en Criterium, waarvan hij de redacties wil hervormen. Maar het aangename toeval wil dat precies in die periode – en aanvankelijk geheel los van Van Oorschot – plannen worden gemaakt voor een nieuw tijdschrift: Libertinage, naar een idee van H.A. Gomperts en W.F. van Leeuwen. De geschiedenis van dit blad is al eens uitgebreid en smakelijk beschreven door Piet Calis in De vrienden van weleer : schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948, en wat daarbij opvalt is de belangrijke rol van journalist en politicus Jacques de Kadt (1897-1988). Want: deze uitgesproken figuur, vermaard om zijn stellige en soms controversiële uitspraken over wereldpolitiek, moet als essayist een vaste en belangrijke rol krijgen bij Libertinage. En dat stuit enkele potentiële uitgevers tegen de borst.