Op 25 augustus 1970 werd er door een net gevormde, kleinschalige tijdschriftredactie in Amsterdam een actie opgezet: iedereen die tot voor kort een abonnement had op het tijdschrift Bijster kon nu eenvoudig een abonnement nemen op Soma. Want: ‘Zoals u wellicht reeds uit de persberichten vernam, is met het zesde nummer van “BIJSTER” aan de verschijning van dit blad een eind gekomen.’ En volgens het adagium de een zijn dood, is de ander zijn abonnee werd door Soma direct een brief naar boekhandels, journalisten, adverteerders en lezers rondgestuurd. ‘Hoewel wij de verdwijning ervan betreuren, ligt het voor de hand, dat dit een aanzienlijke marktverruiming betekent voor de uitgave die wij verzorgen: het literaire magazine “SOMA”.’
Deze brief maakt deel uit van de boeiende, in het Literatuurmuseum opgeslagen nalatenschap van Soma (niet te verwarren met de uitgeverij Soma die Sonja Prins in 1972 opricht). Hoewel dit literaire tijdschrift uiteindelijk niet veel langer heeft bestaan dan Bijster – dat verscheen alleen in 1969 en werd exclusief gevuld door auteurs van De Bezige Bij, en had ondanks bovenstaande advertentie inhoudelijk niets te maken met Soma – valt er in de drie lijvige Soma-mappen veel te ontdekken. Bijna alles wat met het blad te maken had, lijkt overgeleverd: reclamedrukwerk, adressenlijsten, vignetten, speciale Soma-enveloppen, gedetailleerde oplagecijfers en -verwachtingen, allerhande illustraties voor in het tijdschrift, overzichten van doorgevoerde correcties, rondgestuurde nieuwsbrieven, epistels over halve en hele toekomstplannen, berekeningen over verzendkosten en de inkoop van stencilpapieren, en de daaruit voortvloeiende begrotingen die zo losjes zijn opgetekend dat ze de indruk wekken ergens achter in een kroeg te zijn gemaakt.
Het interessantste van de nalatenschap zijn de vergadernotulen, omdat daar permanent een opgewekte, ietwat wereldvreemde toon in doorklinkt – die vermoedelijk ook iets onthult over de tijd waarin Soma bestond. Vandaag de dag hebben literaire tijdschriften het zonder uitzondering lastig, met steeds kleinere oplages en minder belangstelling van buitenaf. Soma werd anno 1969 niet alleen vol goede moed opgericht, maar afgaande op de nagelaten paperassen ook met een onverwoestbare glimlach geleid.
Zo begint een van de eerste vergaderverslagen, daterend van 26 september 1969, als volgt: ‘1. Oktobernummer gaat rond, schitterend, prachtig e.d.’ Dergelijk enigszins ongericht optimisme duikt voortdurend op. Een ronkende Soma-nieuwsbrief uit de begintijd (juni 1970): ‘In kontext en verschijningsvorm van het literaire tijdschrift Soma lijkt inderdaad bijna alles mogelijk.’ In het verslag van een andere vergadering staat als actiepunt 13 het fraaie, beeldende: ‘Hoeden voor de straatverkopers kunnen elk gewenst moment worden gemaakt.’ Weer een andere vergadering (22 september 1969): ‘Actiepunt 4. DK [Dirk Ayelt Kooiman] verzorgt vergunning straatverkoop, die 3 oktober begint. 29 sept. volledig verslag straatverkoop. Dan ook hoge hoeden klaar.’