‘In kontext en verschijningsvorm van het literaire tijdschrift Soma lijkt inderdaad bijna alles mogelijk’

Het literaire tijdschrift Soma werd anno 1969 vol goede moed opgericht en met een onverwoestbare glimlach geleid, maar toch hield het vier jaar later op te bestaan. Thomas Heerma van Voss ontdekt de drie lijvige Soma-mappen in het Literatuurmuseum.

 

Op 25 augustus 1970 werd er door een net gevormde, kleinschalige tijdschriftredactie in Amsterdam een actie opgezet: iedereen die tot voor kort een abonnement had op het tijdschrift Bijster kon nu eenvoudig een abonnement nemen op Soma. Want: ‘Zoals u wellicht reeds uit de persberichten vernam, is met het zesde nummer van “BIJSTER” aan de verschijning van dit blad een eind gekomen.’ En volgens het adagium de een zijn dood, is de ander zijn abonnee werd door Soma direct een brief naar boekhandels, journalisten, adverteerders en lezers rondgestuurd. ‘Hoewel wij de verdwijning ervan betreuren, ligt het voor de hand, dat dit een aanzienlijke marktverruiming betekent voor de uitgave die wij verzorgen: het literaire magazine “SOMA”.’

 

Deze brief maakt deel uit van de boeiende, in het Literatuurmuseum opgeslagen nalatenschap van Soma (niet te verwarren met de uitgeverij Soma die Sonja Prins in 1972 opricht). Hoewel dit literaire tijdschrift uiteindelijk niet veel langer heeft bestaan dan Bijster – dat verscheen alleen in 1969 en werd exclusief gevuld door auteurs van De Bezige Bij, en had ondanks bovenstaande advertentie inhoudelijk niets te maken met Soma – valt er in de drie lijvige Soma-mappen veel te ontdekken. Bijna alles wat met het blad te maken had, lijkt overgeleverd: reclamedrukwerk, adressenlijsten, vignetten, speciale Soma-enveloppen, gedetailleerde oplagecijfers en -verwachtingen, allerhande illustraties voor in het tijdschrift, overzichten van doorgevoerde correcties, rondgestuurde nieuwsbrieven, epistels over halve en hele toekomstplannen, berekeningen over verzendkosten en de inkoop van stencilpapieren, en de daaruit voortvloeiende begrotingen die zo losjes zijn opgetekend dat ze de indruk wekken ergens achter in een kroeg te zijn gemaakt.

 

Het interessantste van de nalatenschap zijn de vergadernotulen, omdat daar permanent een opgewekte, ietwat wereldvreemde toon in doorklinkt – die vermoedelijk ook iets onthult over de tijd waarin Soma bestond. Vandaag de dag hebben literaire tijdschriften het zonder uitzondering lastig, met steeds kleinere oplages en minder belangstelling van buitenaf. Soma werd anno 1969 niet alleen vol goede moed opgericht, maar afgaande op de nagelaten paperassen ook met een onverwoestbare glimlach geleid.

 

Zo begint een van de eerste vergaderverslagen, daterend van 26 september 1969, als volgt: ‘1. Oktobernummer gaat rond, schitterend, prachtig e.d.’ Dergelijk enigszins ongericht optimisme duikt voortdurend op. Een ronkende Soma-nieuwsbrief uit de begintijd (juni 1970): ‘In kontext en verschijningsvorm van het literaire tijdschrift Soma lijkt inderdaad bijna alles mogelijk.’ In het verslag van een andere vergadering staat als actiepunt 13 het fraaie, beeldende: ‘Hoeden voor de straatverkopers kunnen elk gewenst moment worden gemaakt.’ Weer een andere vergadering (22 september 1969): ‘Actiepunt 4. DK [Dirk Ayelt Kooiman] verzorgt vergunning straatverkoop, die 3 oktober begint. 29 sept. volledig verslag straatverkoop. Dan ook hoge hoeden klaar.’

 


 

Notulen van vergadering, 22 september 1969 en Soma-nieuwsbrief nr. 7, juni 1970. Collectie: Literatuurmuseum

 

Zulke montere zinnen, die ook afkomstig zouden kunnen zijn uit Reve’s Werther Nieland en Heere Heeresma’s Han de Witgaat in ontwikkelingshulp, zetten duidelijk de toon. Juist omdat ze zelden specifiek zijn, hebben ze iets onschuldigs, iets ronduit kneuterigs. Bijvoorbeeld toen er na een zoveelste vergadering werd opgetekend: ‘Het is ons gebleken dat voor de verdere promoting van soma een apparaat in werking gesteld moet worden, dat alleen een uitgever kan bedienen. (…) Voor de verspreiding bij de boekhandel is een speciale man, die daarin thuis is.’ En toen de redactie reclame voor Soma wilde maken in NRC Handelsblad werd er als volgt om advertentieruimte gevraagd (26 januari 1971): ‘Na zorgvuldig selecteren bleek onder meer uw blad het best aan de gestelde criteria tegemoet te komen.’ Kort daarvoor maakte de redactie de balans op van het eerste verschijningsjaar: ‘Soma is een progressief literair magazine met een eigen formule die in het jaar dat het bestaat succesvol is gebleken.’

 

Dit zijn niet zomaar ietwat markante formuleringen: Soma is in het leven geroepen om in de soms wel erg ernstige literaire wereld een zekere speelsheid en jeugdigheid uit te stralen, oftewel: ‘met het doel het literaire werk van jongeren, naast dat van meer bekende auteurs onder de aandacht te brengen in een vorm, die afwijkt van andere literaire tijdschriften’. Dat citaat komt van de personen die tevens alle Soma-vergaderingen leidden en samenvatten: Soma-oprichters Dirk Ayelt Kooiman  (1946-2018) en Tom Graftdijk (1949-1992). Beiden schreven zij serieuze, soms zware stukken, ze waren mensen met een heldere, af en toe met volle ernst uitgedragen literatuuropvatting, maar toch behield Soma bij tijd en wijle ook iets lichts. De cartoons en strips in het blad waren vernieuwend, en deden in dat opzicht denken aan eerdere ongeremde tijdschriften als Mandril en Alles mag. Soma verscheen iedere zes weken in een oplage van circa drieduizend exemplaren; alle nummers zijn eveneens ondergebracht in het Literatuurmuseum.

 

Strip 'Het eiland Bicyclopia' door André Veltkamp uit Soma 8. Collectie: Literatuurmuseum

 

Te beginnen met het uiterlijk van Soma: het kleine, vierkante formaat doet sterk denken aan klassieke singeltjes; de nummers zijn ongeveer net zo hoog als breed en passen in een ruime jaszak. Voorop: een ferm ‘Literair Magazine’ boven aan de steevast kleurrijke omslagen. De binnenkant: dun papier, veel illustraties en foto’s, zwierig geformuleerde advertenties voor Amsterdamse winkeltjes en gericht aan jonge, links georiënteerde lezers bij voorkeur in het bezit van een kloek vooroordeel tegen Het Vrije Volk. Regelmatig staan er cartoons bij de teksten en elke lange bijdrage (een verhaal of essay) wordt afgewisseld door iets korts. Hierdoor is Soma een uitnodigend, zoals beoogd niet te plechtig blad, dat in een uurtje of twee van kaft tot kaft gelezen kan worden en daarbij geen moment saai wordt.

 

Soma was opgericht uit een diepe liefde voor de letteren. Zo stond in de eerste editie een (vertaald) interview met Céline, werden er spraakmakende themanummers aan onder meer Nabokov en poëzie gewijd, en werd er te midden van alle vertalingen en illustraties ook volop ruimte geboden aan (jonge) Nederlandse stemmen: onder anderen Hermans, Gerard en Karel van het Reve, Campert, Heeresma, Biesheuvel en Bernlef leverden een bijdrage, evenals een 25-jarige, nog onbekende Jules Deelder en de schrijver van het volgens de Soma-redactie ‘meest opvallende debuut in 1969’: Jeroen Brouwers.

 

Bij een dergelijke opsomming kun je concluderen: goh, die Soma-redacteuren hadden wel oog voor talent. Maar ik vermoed dat een moderne tijdschriftredacteur of -lezer vooral zou opmerken: oef, wel erg egaal, al die witte mannen, dat moet gevarieerder. Ook in andere opzichten – de stijl van veel bijdrages, de algehele opmaak – wekt Soma vanuit het heden bezien een onvermijdelijk gedateerde indruk. Toch is de schwung van het tijdschrift nog altijd aanstekelijk; zeker omdat de speelse vorm duidelijk een middel was om hoogstaande literatuur onder de aandacht te brengen, enigszins vergelijkbaar met de wijze waarop een tevens kleurrijk, met tekeningen gevuld tijdschrift als Das Mag datzelfde decennia later probeerde. Kooiman en Graftdijk zetten zich voortdurend in om bijzondere essayistiek en fijngevoelig proza duidelijk zichtbaar te maken. Begin 1971 stuurden ze uit naam van Soma een brief aan Belgische boekhandels – tegenwoordig zou hiervoor een strakgetrokken persbericht worden gebruikt, zij bedienden zich van uitgetypte brieven in hun kenmerkende optimistische stijl: ‘Lectori Salutem! Wellicht is het literaire magazine Soma voor u al geen onbekende meer.’ Wat volgde: een ronkend geformuleerde uiteenzetting waarin ook melding wordt gemaakt van de straatverkoop en aandacht in de pers, en dat er na het wegvallen van Bijster nu extra ruimte voor Soma was.


 

Omslag van Soma-nummer 9, 13 en 24/25. Collectie: Literatuurmuseum

 

Maar niet veel later zou ook Soma verdwijnen. Ondanks alle opgetogen ‘circulaires’ – de nagelaten mappen puilen uit van de kleurrijke schetsen voor in het blad, van de brieven gericht aan allerhande kunstredacties, van de reclameslogans die worden aangeboden aan Vrij Nederland en de NRC Handelsblad, van gloedvolle interne aantekeningen over ‘5 abonnees die ter aanmoediging 20,- i.p.v. 10,- hebben gestuurd!’ – hield het tijdschrift al in 1973 op te bestaan. De redactie verklaarde destijds dat ze zichzelf niet meer in staat achtte het nagestreefde niveau te halen. Maar dit tamelijk nietszeggende statement lijkt eerder een dekmantel dan een werkelijke verklaring; in de archieven is vrijwel niets over het einde te vinden, in de notulen gaat het er nooit over. Naar verluidt was er in 1972 al onenigheid ontstaan tussen enerzijds de redactie en anderzijds uitgever Athenaeum – Polak & Van Gennep. Graftdijk en Kooiman verlangden meer inzet van de uitgeverij om Soma prominenter naar buiten te brengen en zichtbaarder te maken, terwijl de uitgever – die Soma pas sinds 1971 uitgaf, nadat uitgeverij ’t Koggeschip haar handen er al van af had getrokken – geen toekomst meer zag in het blad.

 

Nog een reden om te vermoeden dat Graftdijk en Kooiman niet zelf besloten om Soma te beëindigen: al toen het laatste nummer van de persen rolde, een themanummer gewijd aan Witold Gombrowicz, waren zij bezig met het plannen van een nieuw tijdschrift. En dat terwijl dat Gombrowicz-nummer veel impact had en de aanzet vormde tot een heuse strijd om het oeuvre van deze Pools-Argentijnse auteur, dat daarna vrijwel integraal in het Nederlands verscheen. Niet geheel toevallig vallen er de nodige parallellen aan te wijzen tussen de literatuuropvatting van Gombrowicz en die van Kooiman en Graftdijk, en die poëtica kleurde heel duidelijk het nieuwe blad, dat ernstiger van aard werd, zonder cartoons en met meer Nederlandse literatuur, met een duidelijk uitgedragen literatuuropvatting ook, en die aanpak bleek toekomstigbestendiger: Graftdijk en Kooiman leven niet meer, maar hun De Revisor bestaat nog altijd. En zoals Bijster-abonnees naar Soma werden gelokt, zo probeerde De Revisor anno 1974 Soma-lezers aan zich te binden. 

 

Logischerwijs beschouwt men Soma tegenwoordig vooral als korte aanloop naar het blad dat erna opgezet werd; een prelude van een literair tijdschrift dat wél bleef bestaan. Begrijpelijk, maar toch wordt Soma daarmee enigszins tekortgedaan: het blad had een ander en vooral speelser karakter dan De Revisor ooit zou krijgen – en welbeschouwd ook dan alle andere, enigszins serieuze literaire bladen die Nederland heeft voortgebracht.