Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) publiceerde in de zomer van 2019 een dik rapport over de Nederlandse identiteit, Denkend aan Nederland (inderdaad, vrij naar de beroemde openingsregel van Hendrik Marsman). Het rapport was de weergave van twee jaar onderzoek naar hoe ‘gewone Nederlanders’ over de Nederlandse identiteit denken en waarvoor met 5000 mensen werd gesproken. En? Wat vonden al die Nederlanders? De meerderheid vond in ieder geval dat er zoiets als de Nederlandse identiteit bestaat, al dan niet ‘in sommige opzichten’. En wat is dan het meest ‘Nederlands’ aan die identiteit? Nou, goed nieuws voor alle schrijvers en lezers: de taal.
Verder werden genoemd: tradities en symbolen – Koningsdag, Dodenherdenking, oliebollen tijdens Oud en Nieuw en, jawel, de Nederlandse vlag – en kenmerken van het landschap of de omgeving: Nederlandse wolkenluchten, de polder, ‘onze’ strijd tegen het water.
Nog een fun fact voor de schrijvers en lezers onder ons: veel van de beelden die we gebruiken voor dit zelfbeeld komen van oudsher uit de literatuur.
In de collectie van het Literatuurmuseum bevindt zich de nalatenschap van honderden Nederlandse literatoren. Met hun werk bespiegelen deze ‘niet-zulke-gewone Nederlanders’ het Nederlandse zelfbeeld, vaak impliciet, in verhaalvorm, soms heel expliciet, in de vorm van een beschouwing over die Nederlandse identiteit.
Godfried Bomans schreef in 1964 een humoristisch opstel met als thema de vraag ‘Wat is een Nederlander?’, dat werd gecatalogiseerd onder zijn ‘Mengelwerk’ (ook een goede beschrijving van de Nederlandse individualiteit). De spagaat van de columnist is uiteraard altijd de Hollander zo te beschrijven dat hij zich herkent, en hem met dat zelfbeeld te vleien, alsook hem een beetje te jennen.
‘Als je een foto zou maken van de zee en je zou vergeten die te ontwikkelen, dan zou je een Nederlander krijgen’