Deel 1: Tjalie Robinson, de grootste ongehoorde stem van de Indo-Europeaan
In de vorige aflevering besprak ik de betekenis van Tjalie, voor mij persoonlijk als lezer, maar behandelde ik z’n werk ook in letterkundig en historisch perspectief.
Maar laten we in dit tweede deel Tjalie zelf wat meer het woord geven:
Als je even rust en naar buiten kijkt, voel je je opeens niet meer alleen: de groeiende boom trekt steeds weer nieuwe en verrukkelijke lijnen in de lucht, de dartele zwaluw trekt zijn wonderlijke lijnen, lussen en krullen, het blijde hondje rent door de wereld volgens magische schriftlijnen, de waterspinnen schrijven onvermoeid hun cryptische mededelingen op het watervlak. Zonder enige pretentie, zonder doel, zonder nut, zonder ga-maar-door. Alleen de mens verbeeldt zich een hoop.
Verademend is dat Tjalie als mengbloed allesbehalve zijn best deed om zich aan te passen aan de Hollanders. Sterker, hij stak voortdurend de draak met Hollandse eigenaardigheden en hield de ‘superieure’ Hollander graag een spiegel voor.
Dit is dus Holland. Land zonder bruine mensen. Alle mensen zijn blank hier. Dus zijn alle mensen beschaafd, dus superieur. Dat kun je aan alles zien. Hier loopt bijvoorbeeld niemand op blote voeten. Wie in Indonesië op blote voeten gaat, is in de eerste plaats niet blank. In de tweede plaats behoort hij tot de onbeschaafde bruinen: de koelie, de tani, de straatventer, de bedelaar.
[….]
Er zijn ongelofelijk veel mensen zonder schoenen in Indonesië. Zoveel dat men enigszins verward is als men plotseling tegenover een gewoon bruin gezicht komt te staan waaronder twee keurige schoenen zitten. En als dat gezicht bovendien Hollands spreekt en vaak slechts gezien wordt achter de venstertjes van een luxe sedan, dan heeft menig blanke het idee dat er iets fout zit. Hij zegt dan ‘Het Oosten ontwaakt hoor!’
[…]
Voor de beschaafde mens in successie: schoenen, een auto, een atoombom. […] Laat ons derhalve beginnen met onze bruine broeders schoenen toe te sturen.
En hier is de socioloog met scherpe eigentijdse observaties aan het woord:
Overal zijn klokken. Alle mensen hebben horloges. Alle huizen hebben wekkers. Opstaan, haasten, doorlopen, doorwerken, wachten. (God, hoe lang al!), haasten, haasten. De tijd beveelt. De mens gehoorzaamt. Vroeger waren geen klokken. Vroeger (en nu nog in het Oosten) bestond geen tijd. Althans niet als meester maar als dienaar: de tijd bood in gemoedelijke en ongemerkte opeenvolging een bonte verscheidenheid van levensmogelijkheden. De mogelijkheid van nu werd nu geleefd. Die van straks zou straks geleefd worden.