Tekendagboek van Babs van Wely: je zou bijna kunnen denken dat het in het kamp ‘gezellig’ was

Hoe zag het dagelijkse leven in Indonesië eruit tijdens de Tweede Wereldoorlog? Kinderboekenillustrator Babs van Wely zat in een gezinskamp en hield een tekendagboek bij. Renée van Marissing bekijkt het in het museum en moet denken aan haar eigen grootouders.

 

Voor me op de tafel ligt, uit het archief van het Literatuurmuseum: de map met het 'tekendagboek' van Babs van Wely (1924-2007), illustrator van boeken van onder andere Hans Andreus en Paul Biegel (de Virgilius van Tuil- reeks).

 

Ik sla de kaft om. Indië. Het land waar mijn grootouders naartoe verhuisden, waar mijn vader is geboren. Het land waar ik eigenlijk zo weinig van weet.

 

Voor dit dagboek tekende Babs van Wely tussen 15 april en 16 augustus 1943 zeven pagina's vol kleine impressies van haar leven in die maanden, van het vertrek uit haar huis in Soerabaja naar het gezinskamp Tjipaèra in Bandoeng tot het vertrek uit Bandoeng, op weg naar een volgend kamp, Tjihapit.

 

 

 

Bekijk het tekendagboek

Tekendagboek van Babs van Wely. Collectie: Literatuurmuseum

 

Als je naar haar tekeningen kijkt, zou je op het eerste gezicht kunnen denken dat het in het kamp ‘gezellig’ was. Tekeningen van honden (‘Beertje’ en ‘Molly, een soort van tackel’), een bladvullende tekening van de tuin van de familie Wely die weelderig aandoet, met bomen, bankjes onder de bomen, gras en bloemen. Het zal bij tijd en wijle ook gezellig zijn geweest. Je moet toch wat, als je dag in dag uit, week na week met elkaar doorbrengt zonder werk of mogelijkheid ergens heen te gaan. Geïnterneerden moesten hun dagelijks bestaan zelf inrichten. Proberen het gezellig te maken, te houden, het leven zo draaglijk mogelijk te laten zijn.

 

 

Pagina uit tekendagboek van Babs van Wely. Collectie: Literatuurmuseum

 

Maar in de linkerbovenhoek van de tekening van de tuin is een kleine inzet van een andere tekening, een kind aan tafel. Het trekt een lang gezicht. Voor het kind op tafel een bord en een berg graan, lijkt het. Eronder staat geschreven: ‘Gabahs!’ Gabah is ongepelde rijst. Op de tweede pagina een tekening van een deken of doek die op de grond ligt waar vijf kussens op liggen, met daaronder de tekst: ‘de oorzaak van onze beurse plekken’. En op de volgende pagina staat het menu van 20 juni 1943 beschreven: ‘9.00 sagopap + goela djawa, 13.00 bruine bonensoep, vruchtensla, 19.00 rijst, sajoer sambal.’

 

 

Pagina uit tekendagboek van Babs van Wely. Collectie: Literatuurmuseum

 

Het tekendagboek stopt, zoals gezegd, op 16 augustus, wanneer de familie Van Wely vertrekt naar een volgend kamp. Ik weet het niet, maar de kans is groot dat ze daar tot het einde van de oorlog, twee jaar later, hebben moeten blijven.

 

Direct na de Tweede Wereldoorlog vertrokken ongeveer honderdduizend Nederlands Indiërs uit Indië, (terug) naar Nederland. Babs van Wely was een van hen, ze ging in Den Haag wonen en volgde daar een opleiding aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten.

 

Misschien is het beter om niet te lezen wat Vroman in zijn dagboek over de oorlog schreef

Lees ook

Juist in die tijd, de grote uittocht naar Holland, zijn mijn grootouders eind 1946 met hun kinderen op de boot náár Indië gestapt. Waarom?

 

Heimwee. Mijn oma had als meisje in Indië geleefd en ze vond Holland een stuk minder exotisch. Ze wilde terug. De desillusie van Holland was voor mijn oma blijkbaar groter dan de desillusie van een veranderd Indië. Het koude Holland met zijn regeltjes, bekrompenheid en gebrek aan flair. Mijn oma wilde dansen op muziek die uit een platenspeler kwam die op de veranda werd gezet, feestjes met gelijkgestemden. En die gelijkgestemden vond ze niet hier. Mijn opa was in voor het avontuur, er was werk op een plantage, er was een huis, er was mijn oma die in Indië gelukkig zou worden.

 

 

De desillusie van Holland was voor mijn oma blijkbaar groter dan de desillusie van een veranderd Indië

 

 

Ik herinner me haar, in het rijtjeshuis in Capelle aan den IJssel waar ze woonde met mijn opa, de hele dag op de bank zittend, naar buiten kijkend, naar de voortuin, een grote boom, wat gras, de straat, de geparkeerde auto's, de huizen aan de overkant. Ze zat met haar hoofd ergens anders.

 

Toen ze aan het eind van haar leven ging dementeren, was ze vaak in Indië. We zaten een keer een biertje te drinken in het verzorgingstehuis waar ze woonde (ze wilde niet meer eten en door haar bier te laten drinken, kreeg ze tenminste wat voedingsstoffen binnen) en ze vond het bier te warm. Ze zei: ‘Het is zo simpel. Je moet het bier gewoon in zakken doen en in de boom hangen. Af en toe nat spuiten met de slang en de tuinman doet de rest.’

 

En ze vertelde over Holland. Dat bowlen in de mode was toen ze net terug waren. Dat ze niet flauw wilde doen en zeggen dat dat niks voor haar was, dus dat ze toen een avond is gaan bowlen. Dat ze het stom vond.

 

Ze nam een slok van haar lauwe bier.