De verhouding tussen Henriëtte van Eyk en Simon Vestdijk in brieven
De liefdesbrief is misschien wel de intiemste vorm van schrijven. Het zijn de woorden met het kleinste publiek: alleen jouw eigen ogen en die van de geliefde mogen ze lezen. Ieder ander ogenpaar dat ze te pakken krijgt, betekent verraad. Althans, dat is wat de gemiddelde liefdesbrievenschrijver waarschijnlijk zou zeggen. Zo niet beroemde beroepsschrijvers: hun brieven – van liefdevolle of andersoortige aard – worden zo vaak gepubliceerd dat zij tijdens het schrijven wellicht al rekening houden met de mogelijkheid dat hun privéteksten ooit publiek zullen worden. Niet voor niets brachten tal van auteurs in de loop der jaren hun liefdesbrieven eigenhandig naar het Literatuurmuseum.
Ook de beroemde dichter Willem Kloos en de schrijver Jeanne Reyneke van Stuwe besloten in 1927 de liefdesbrieven die zij in het eerste jaar van hun samenzijn, tussen juni 1898 en 7 september 1899, aan elkaar schreven, niet voor zichzelf te houden. Ze verzorgden zelf de publicatie van hun correspondentie en voorzagen het meer dan zevenhonderd pagina’s tellende boek van een voorwoord waarin zij uitleggen wat hen tot het naar buiten brengen van hun intieme schrijfsels bracht.
Het paar, dan al bijna twintig jaar in de echt aan elkaar verbonden, werd bij herlezing van de brieven naar eigen zeggen verrast door de kwaliteit van hun correspondentie: toen bleek dat ‘in tegenstelling met “gewone” liefdesbrieven, wij hier te doen hadden met een logisch-gebouwden, zich vanzelf psychologisch ontwikkelenden levensroman’. Door de verstreken tijd konden zij ‘volkomen objectief’ tegenover hun eigen uiting staan – een veronderstelling die ik betwijfel. Bovendien, schrijven ze, leek het hun beter om de tekstbezorging in eigen hand te houden, om te voorkomen dat ‘niets-wetende onbevoegden’ met de brieven aan de haal zouden gaan. Wellicht had zo’n externe blik een iets bondiger versie kunnen opleveren, denk ik bij het bladeren in het vuistdikke boekwerk.