De jarenlange relatie tussen schrijvers Henriëtte van Eyk en Simon Vestdijk was onstuimig, wisselvallig, persoonlijk, warm, passioneel, gewoontjes, cerebraal, afstandelijk – min of meer in die volgorde. Het woord ‘ongelijk’ hoort ook nog ergens in deze opsomming thuis, maar ik weet niet goed op welke plek, vermoedelijk omdat het een constante was tijdens hun contact: de band tussen Van Eyk en Vestdijk werd nooit helemaal gelijkwaardig, of in elk geval niet volledig in balans.
Dat kwam voor een belangrijk gedeelte doordat Vestdijk bij Ans Koster woonde toen hij contact kreeg met Van Eyk, anno 1946; Koster en Vestdijk hadden destijds al een complexe relatie. Vanaf 1939 leefden zij samen, zij was zijn hospita en minnares, ze claimde hem, ook al waren ze niet getrouwd, en toen Van Eyk ten tonele verscheen werd die band alleen maar ingewikkelder.