‘Zonder grapje van Stip, is Kans praatje wat sip’

Wim Kan zocht voor zijn show schrijvers die hem goede oneliners konden opleveren. Deze zoektocht leidde tot een briefwisseling met Kees Stip, die laat zien hoe de cabaretier worstelde om zijn politieke conferences actueel en scherp te houden.

 

In 1936 had Wim Kan samen met zijn vrouw Corry Vonk het ABC-cabaret opgericht. Na de oorlog had hij een toenemende behoefte aan tekstleveranciers die hem oneliners konden leveren voor zijn politieke conferences. Die gingen een steeds belangrijker plaats innemen in de programma’s die hij bracht. Een van de ‘grappenmakers’ die hem van materiaal voorzagen, was Kees Stip, zoals blijkt uit de meer dan veertig aan Stip geschreven brieven, brief- en ansichtkaarten, aanwezig in de collectie van het Literatuurmuseum.

 

De ‘zeer geslaagde mislukte toekomstroman’ van Kees Stip

Lees meer

Kees Stip (1913-2001), ruim tweeënhalf jaar jonger dan Kan, was bekend door het lied in dertig verzen Dieuwertje Diekema, een persiflage van Mária Lécina van de dichter J.W.F. Werumeus Buning, maar vooral door de speelse versjes over dieren die hij onder het pseudoniem Trijntje Fop vanaf oktober 1952 wekelijks publiceerde in de Volkskrant. In 1955 verscheen een keuze daaruit in de bundel De dierkundige dichtoefeningen van Trijntje Fop. Uitgever was L.J.C. Boucher, wiens boekhandel en uitgeverij waren gevestigd op Noordeinde 39 in Den Haag. Stip woonde in een appartement boven de winkel en de eerste brief van Wim Kan, van 9 augustus 1956, droeg dan ook dit adres. 

 

De aanhef, ‘Dag meneer Kees Stip!’, suggereert dat het om een eerste kennismaking gaat, maar uit de rest van de brief blijkt dat er al eerder contact geweest moet zijn. Kan bedankt Stip voor een grapje waarmee hij succes heeft geoogst in de zaal en vraagt hem vervolgens of het mogelijk is hem ‘voor mijn a.s. Oudejaarsavond conference voor de Vara wat grapjes te bezorgen’. Het grootste deel van de brief gaat echter over een kennelijk eerder door Stip geopperd plan voor het maken van een komische speelfilm met een hoofdrol voor Kan. Kan doet voorstellen voor een aantal scènes, gebaseerd op nummers uit zijn cabaretprogramma’s die het op het toneel heel goed hadden gedaan.

 

 

Brieven van Wim Kan aan Kees Stip. Collectie Literatuurmuseum

 

Stip had, eerst als dienstplichtig medewerker van de legervoorlichtingsdienst en daarna als medewerker bij de Regeringsvoorlichtingsdienst, ervaring met het schrijven van filmscenario’s. In 1952 had hij in opdracht van laatstgenoemde instelling de korte propagandafilm Wij leven vrijgemaakt, waarbij hij zowel het scenario als de regie en het commentaar voor zijn rekening had genomen. 

 

De eerstvolgende brief is van 18 augustus, aanhef ‘Beste Meneer Kees Stip!’. Opnieuw bedankt Kan Stip voor een ‘prima grapje’ dat hij nog net op tijd in zijn conference kon verwerken en waar met applaus op werd gereageerd. En hij vervolgt dan: 

 

 

Als U dit geregeld zou doen – liefst nòg geregelder! dan zoudt U mij met de toezending van deze conferences een geweldig plezier doen. Van alle grappige mensen, die Nederland bezit – (en dat zijn er toch nogal wat) doen alleen mijn vrienden Viruly en Carmiggelt zoiets bij tijd – maar meestal te vaak bij wijle – 
Na b.v. 10 grapjes moet U maar eens zeggen wat U daarvoor wilt hebben – dat moedigt ook – al is het prozaïscher – aan! 

 

 

De rest van de brief is bijna weer helemaal gewijd aan de filmplannen. Hij heeft ze met Corry Vonk besproken en die begint nu ook erg enthousiast te worden. Van 16 april tot 10 mei 1957 is hij beschikbaar voor opnames. Op 21 augustus 1956 komt hij nog eens op de zaak terug. Hij begint deze brief met de vraag: ‘Dag meneer Stip! U bewaart onze briefwisseling toch wel? Wie bewaarde die van Kloos ook al weer?’ En in de daaropvolgende brief (3 september) schrijft hij dat het wellicht een idee is om ook een vrouwelijk element aan het draaiboek toe te voegen, in de vorm van een meisje dat vol bewondering tegen de hoofdpersoon opkijkt. Op 9 oktober stuurt hij een briefkaart vanuit Frankrijk waarheen hij op 6 september voor een lange vakantie met Corry is vertrokken. Hij vraagt zich af wat Kees aan het doen is: ‘Schrijft ie? denkt ie? schrapt ie door wat ie geschreven heeft?’ Kan denkt waarschijnlijk op 26 oktober even in Nederland te zijn voor een eenmalig optreden en vraagt: 

 

 

Magge we effe langs komen àls we in Den Haag zijn? We zijn (diep in ’t geheim – in zwaar vermomde toestand) dan in ’t land maar we zijn beiden erg benieuwd iets te horen. 
Je zou me ‘tevens’ (mooi woord) een geweldig plezier doen als je mijn kabinetsformatie conference die 4 Sept zo abrupt werd afgebroken, geheel verder gereed zoudt hebben!
 

 

 

Het is onduidelijk of Kan en Stip elkaar op die dag daadwerkelijk ontmoet hebben. Uit de brieven blijkt dat niet, integendeel, in de eerstvolgende brief (13 april 1957) beklaagt hij zich erover nooit meer iets van Stip te horen. 

 

 

Brief van Wim Kan aan Kees Stip, 13 april 1957 en 'De schildpad', cabaretnummer voor Corry Vonk. Collectie: Literatuurmuseum

 

Stip reageert hierop door Kan een cabaretnummer te sturen, ‘De schildpad’, dat door Corry Vonk uitgevoerd zou kunnen worden. In de brief van 2 juni laat Kan weten er blij mee te zijn. Hij heeft de tekst doorgestuurd naar Ru van Veen, zijn vaste pianist, om hem op muziek te laten zetten. Opnieuw is er in deze brief sprake van filmplannen, maar nu zou het gaan om een smalfilm waarvoor hij weer heel andere ideeën heeft. Het lijkt allemaal niet van de grond te komen, op 27 oktober schrijft hij tenminste: ‘In gods naam laten we óf een goeie film maken òf niks. De wereld gaat aan halfheid ten onder – Aan vlijt niet eens zo zeer.’ Op 13 november schrijft Kan nog ‘Dag Stip aan t filmfirmament!’, maar dan is het gedaan. In de daaropvolgende brieven wordt er met geen woord meer van gerept. 

 

De brieven uit 1958 gaan bijna allemaal over het bedenken van grappen over de actualiteit. Kan zit vaak dringend verlegen om een spitsvondigheid over een onderwerp dat in de belangstelling staat. Op 25 april schrijft hij: ‘zonder grapje van Stip / is Kans praatje wat sip’. Na de oudejaarsconference laat hij Stip op een op 11 januari 1959 geschreven ansichtkaart uit Arosa weten: ‘Je Hollander grapje deed het voortreffelijk!’ En meteen daarop bestookt hij hem met vragen om nieuwe grapjes over uiteenlopende zaken. 

 

En dan is er een hiaat van ruim dertien jaar in de briefwisseling, althans er zijn geen brieven van Kan aan Stip uit de periode februari 1959-augustus 1972 bewaard gebleven. Op 27 september 1972 schrijft hij:

 

 

Dag zeer goede Kees! 


Fijn eindelijk weer eens iets van Katja [sinds 1961 Stips echtgenote] en jou te vernemen. Waren je totaal uit het oog verloren! Grapje over Rus. bommenwerpers in dank ontvangen. Ga hem (haar) 3 Oct. In Haarlem eens proberen --- Houd mij warm aanbevolen voor nog meer en (zo mogelijk) nog betere! Groet Katja en jezelve van jullie oude vrienden

 

Corry en Wim 

 

 

Postkaart van Wim Kan aan Kees Stip, 11 januari 1959 en 27 september 1972. Collectie: Literatuurmuseum

 

Op de adreszijde van deze briefkaart somt Kan zes onderwerpen op waarover Stip mogelijk een snedige grap zou kunnen leveren. De brieven en briefkaarten volgen elkaar nu weer in hoog tempo op. Op een briefkaart van 31 oktober aan ‘Beste, goede zieke Kees (en Katja)’ klaagt hij over Stips onleesbare handschrift en vraagt of hij voortaan zijn grappen getypt wil sturen. Ook in 1973 is sprake van regelmatig briefverkeer. In de laatste brief van dat jaar (20 december) vraagt hij om een pointe voor de openingsscène van de oudejaarsconference die dat jaar voor het eerst op de televisie wordt uitgezonden. 

 

De allerlaatste brief, van 5 juli 1974, bevat opnieuw een dringend verzoek om materiaal waarbij de voorkeur van Kan uitgaat naar ‘mooie „brede” grappen met „Eeuwigheids Waarde”’. 

 

De brieven van Wim Kan aan Kees Stip bieden een blik achter de schermen op hoe de cabaretier voortdurend worstelt om zijn politieke conferences actueel en scherp te houden. Het is jammer dat we het zonder de antwoordbrieven van Stip moeten doen. Die zitten wellicht in het archief van Kan. Maar dat bevindt zich bij de afdeling Bijzondere Collecties van de UBA. 

 

Brief van Wim Kan aan Kees Stip, 5 juli 1974. Collectie: Literatuurmuseum