Belcampo onderhield een warme band met zijn reisbroek, en ik snap waarom

Belcampo’s korte broek, verbleekt en vol verstellingen, vertelt het verhaal van zijn zwerftocht door Europa in 1933. Roman Helinski besnuffelt de broek in het museum. 

 

Een foto van de schrijver Belcampo voor een huis in Nederland. Waar precies, dat weet ik niet. Belcampo heeft een stuurse blik. Hij draagt een hemd waarvan de mouwen zijn opgerold, daaroverheen heeft hij een keurig gilletje aangetrokken. Onder zijn korte broek komen stevige kuiten vandaan. Op een krachtige manier houdt de schrijver zijn wandelstok vast. In zijn boek De zwerftocht van Belcampo schrijft hij specifiek over zijn eigen weloverwogen uitrusting: ‘Ik zag eruit als een soort herenlandloper, zodat arm en rijk zich met mij op hun gemak konden voelen.’

 

Belcampo, pseudoniem voor Herman Pieter Schönfeld Wichers (1902-1990), hield van reizen, en in het bijzonder van zwerven. In 1933 trok hij eropuit voor een lange tocht door Europa, richting Zuid-Italië. Hij logeert bij mensen die hem onderdak bieden en als dat niet lukt, slaapt hij net zo lief in een weiland. Van die reis doet hij minutieus verslag in zijn in 1938 in eigen beheer uitgegeven boek, dat later ook nog zal verschijnen bij uitgeverij Kosmos.

 

‘Ik zag eruit als een soort herenlandloper, zodat arm en rijk zich met mij op hun gemak konden voelen’

 

Belcampo in de kleding die hij droeg op zijn zwerftocht

 

Het boek is een komisch en lichtvoetig reisverslag, maar onder al dat lichtvoetige gaat iets schuil; onder de oppervlakte woedt en woelt het bij Belcampo, je leest er zo overheen maar het is er wel, zeker in zijn korte verhalen. In de Zwerftocht zit het aanzienlijk minder – maar ook daar krijgt het terloopse op onverwachte momenten een zwiep zwaarte mee. Wanneer Belcampo op Sicilië naar de oude tempels in Selinunte gaat kijken, bijvoorbeeld, en hij zich inbeeldt hoe dat allemaal ooit is omgevallen:

 

Daar liggen op een in de zee vooruitstekend plateau wel negen tempels bij elkaar tegen de grond en van zulke zware steenstukken, dat alles na de val meteen onwrikbaar lag en nog ligt. Door reuzen gebouwd en door reuzen verwoest, lijkt het wel. (...) Nergens zag ik zo veel en zo machtige omgevallenheid. Ik klom boven op een stuk zuil en probeerde me voor te stellen, hoe de aarde rondom en diep in moest hebben weerdreund en alles wat leefde moest zijn weggevlucht. In mijn verbeelding zag ik zuilen en kapitelen, frontons, trigliefen en architraven tegen de grond zeilen, soms twee zuilen tegen elkaar aan vallen en dan samen op zij verder vallen of even ophouden tot een achternavallende dakbalk ze naar beneden doorbonkte. Vele dakbalken had ik al vooruit zien vallen tussen de nog staande, hier en daar reeds wankelende zuilen door: later werden die vernield door wat er op viel, zelf meteen het op hen vallende vernielend. De balken gingen recht, de zuilen gingen schuin en lieten soms de stukken een eind wegspringen. 

 

En daarna opeens doodse stilte, op het eenzaam navallen van een laatste zuil of het dof rollen van een tamboer, de berg af, na.

 

Ik zweette in die broek, morste er koffie overheen, chilisaus ook nog, geloof ik

 

Terug naar de zwerf-outfit, waarvan het grootste gedeelte verloren is gegaan. Behalve de korte broek tot over de knie, want die ligt voor me op de tafel in het Literatuurmuseum. Kakikleurig, met vijf knopen als gulp. Meteen valt op dat het een enorm grote broek is, wijd vooral. De broek is van kleur verschoten bij de pijpen, en gehavend; slijtagesporen te over en op kwetsbare plekken zijn zelfs meerdere verstellingen gedaan.

 

De broek is veel gedragen en ik snap waarom. Zelf reisde ik recent nog door Vietnam. Bloedheet was het, klam ook en ik had vier korte broeken meegenomen, maar uiteindelijk droeg ik zowat elke dag dezelfde. Een stevige broek, die liefst negentig euro had gekost (maar ik haalde hem in de uitverkoop voor 35). Ik gooide hem om de paar dagen in de was, hij droogde toch zo weer op. Ik ben nu al verdrietig dat ik die broek niet eindeloos, zomer na zomer, kan meenemen op reizen, hij zal op een dag de geest geven.

 

De korte broek van Belcampo

 

Belcampo onderhield een soortgelijke warme band met zijn broek. Soms sliep hij er zelfs in. Hij noteert: ‘Ik hield mijn broek aan met contanten uit vrees voor diefstal.’ Zijn toewijding blijkt ook uit de diverse herstelwerkzaamheden die eraan zijn verricht. Er zijn flink wat lappen stof opgenaaid aan de achterkant, in ongeveer dezelfde kleur als het origineel. In zijn zwerfboek schrijft Belcampo ergens ter hoogte van de havenstad Genua: ‘Ik kocht een lap voor mijn broek en een stuk leer voor mijn jas.’

 

Ik stel me hem voor op de lapjesmarkt in Genua, op zoek naar kakikleurige, zachte stof om de weggesleten plekken te verstevigen. De meeste lappen zijn op vreemde plekken te vinden, niet op het zitvlak, maar daarboven. Wanneer ik de foto van Belcampo bekijk, begrijp ik wat er aan de hand moet zijn geweest. Zijn rugzak steunde op zijn onderrug en zal op die plek hebben geschuurd tegen de stof van zijn broek.

 

Het mysterie van die enorme taille wordt ook opgelost door goed te kijken naar het beeld. Even denk ik dat Belcampo – in de stijl van zijn fantastische verhalen – fantastische proporties moet hebben gehad, meer dan twee meter groot en log bovendien, maar op de foto zie ik dat hij helemaal geen reus is, maar dat hij een stevige zwarte riem ferm rond het middel heeft gesnoerd om de wijde broek op z’n plaats te houden. Ook dat kan wat beschadigingen aan de bovenrand hebben opgeleverd. 

 

Over het gat in de linkerzak, dat is zo’n gat dat klein begint en steeds groter wordt

 

Terughoudend maar resoluut besnuffel ik de broek. Bij de verbleekte pijpen, aangetast door de zon, druk ik mijn neus voorzichtig tegen de stof. Eerst ruik ik niets, dan snuif ik de geur beter op. Muffig natuurlijk, de broek is bijna honderd jaar oud. Ik schuif hem wat van me af en denk aan mijn eigen korte broek in Vietnam. Ik zweette in die broek, morste er koffie overheen, oestersaus ook nog, geloof ik. Ik stop met ruiken, maar blijf indiscreet. Ik steek mijn hand in de linkerbroekzak en merk twee dingen op: 1. Er zit een enorm gat in de zak. 2. De zak is door een verstelling aanzienlijk vergroot: opengeknipt aan de onderkant en eigenhandig verlengd door er een stuk stof aan te naaien.

 

Over het gat in de linkerzak, dat is zo’n gat dat klein begint en steeds groter wordt. Maar vanaf het moment dat het gaatje er is, kan je niks met die zak. Er is altijd vrees dat er iets verdwijnt in de voering van je broek, of zelfs langs je pijp af omlaag glijdt en op de grond belandt. Sleutels, muntgeld. De zak is kortom waardeloos geworden, behalve voor opgevouwen papieren en bijvoorbeeld een heel licht aantekeningenboekje, maar zelfs daarvan houd je de angst dat je die onderweg verliest. De rechterzak is ook al een beetje gescheurd. Ik kan me echt niet voorstellen dat Belcampo rondliep met een zak met een enorm gat erin en een zak met een kleiner gat erin – zeker niet als je ziet hoeveel verstellingen de rest van de broek heeft. Het lijkt erop dat de broekzakken pas helemaal aan het einde van zijn reis de geest hebben gegeven. Tijdens de laatste fase, als hij vanuit Sicilië naar Bari reist. Vanaf daar neemt hij de boot naar voormalig Joegoslavië.

 

Misschien hebben die zakken het op de boot begeven – of nog later, toen hij al bijna thuis was. Mogelijk is de broek bij thuiskomst gewassen, opgevouwen en pas weer uit de kast gehaald voor het fotomoment ter promotie van het boek. En dan ontdekt Belcampo dat die zakken kapot zijn… al die reizende kilometers zo goed voor die broek gezorgd… en dan vlak voor je op de foto gaat merken dat de broek het uiteindelijk alsnog heeft begeven. Kijkt hij daarom zo stuurs op die foto?