De briefwisseling tussen Josepha Mendels en Jan Greshoff: ‘Een verbazend knappe eersteling’

Op 24 april 1944 schrijft Josepha Mendels haar eerste brief aan Jan Greshoff vanuit Londen. Het is het begin van een jarenlange correspondentie. Naast manuscripten en publicaties bespreken ze ook het alledaagse: zij koopt boeken voor hem, hij stuurt haar zijde en nylonkousen.

 

‘Zullen ze dan nooit de schrijvers in de gelegenheid stellen te werken?’ verzucht Josepha Mendels op 21 januari 1945. ‘Ze spreken zo veel over een begrijpende regering. Zou die regering van de toekomst niet dan wat meer voor de kunstenaars kunnen doen? Ik heb jarenlang de armoede van grote artiesten in Amsterdam gadegeslagen.’ 

 

Deze woorden komen uit een brief gericht aan Jan Greshoff. Ze zal zich regelmatig bij hem beklagen over haar lot als schrijver, het continu moeten schipperen tussen de wil om te schrijven en de noodzaak geld te verdienen. 

 

Hun correspondentie begint op 24 april 1944, wanneer Josepha Mendels (1902-1995) Jan Greshoff schrijft vanuit Londen. Ze is Engelandvaarder en werkt op dat moment, in 1944, voor de pers- en radiodienst in Stratton House, waar de Nederlandse regering-in-ballingschap huist. 

 

‘Ik hoop nog altijd, dat ik op een dag alleen maar schrijfster kan zijn – zo maar, stil leven, wat boeken, een schrijfmachine, een kamer. En geen mensen. O, vooral geen mensen’ 

 

Josepha Mendels. Foto: Collectie Literatuurmuseum

 

Sinds het begin van de Tweede Wereldoorlog schreef Mendels aan de roman Rolien en Ralien. Ze bleef aan het manuscript werken tot ze in 1942 naar Zuid-Frankrijk vluchtte, vrijwel zonder bezittingen; ze had alleen wat bagage, haar persoonsbewijs en twee exemplaren van het manuscript bij zich. Het origineel liet ze in Perpignan achter bij mensen bij wie ze logeerde. Ze trok met een passeur (mensensmokkelaar) de Spaanse grens over. Hij droeg haar spullen, waaronder de kopie van Rolien en Ralien, en liet haar in de steek. Ze was nu beide exemplaren kwijt, werd bij de grens opgepakt en in Barcelona gevangengezet. Na een aantal maanden kwam ze vrij en vertrok naar Madrid, waar ze met behulp van de Engelandvaarders naar Londen reisde.

 

En het manuscript? In een interview met Daan Cartens dat in 1981 verscheen in tijdschrift Bzzlletin vertelt Mendels dat ‘die mensen uit Perpignan’ haar naast twee woordenboeken ook het manuscript toestuurden, iets waar ze nooit op gerekend had, want ‘daar had ik weinig vertrouwen in want ze deden niets anders dan vertellen hoe vaak ze per nacht de liefde bedreven’. 

 

Waarom koos ze Greshoff uit om haar manuscript naar op te sturen? Jan Greshoff (1888-1971) was schrijver, dichter, journalist en criticus. Hij reisde veel, woonde op verschillende plekken op de wereld, onder andere twaalf jaar in Brussel, waar hij werkte als cultureel correspondent voor NRC, op Java, in New York en in Kaapstad. Hij was in 1936 een van de oprichters van het Comité van Waakzaamheid, dat bestond uit Nederlandse intellectuelen die zich tegen de fascistische tendensen keerden en waarschuwden voor het gevaar van het nationaalsocialisme.

 

In haar eerste brief, uit april 1944, schrijft Mendels:

 

Geachte heer Greshoff, 

‘Rolien en Ralien’, mijn manuscript dat ik tegelijk met deze brief aan u verzend, heeft er enige duizenden kilometers voor over, om uw critiek te horen. 

Ik ken uw werk, uw critieken en daarom prefereer ik uw oordeel boven dat van andere Nederlandse schrijvers in vrijheid. 

Ik zou graag van u willen weten, of er de mogelijkheid bestaat (?) dit boek in Amerika uit te geven. 

Bij voorbaat mijn dank voor de dienst die ik van u vraag, temeer daar ik vooruit niet kan weten, of het een plezierige dienst voor u zal betekenen. 

Met groet, 

Hoogachtend, 

Josepha Mendels 

 

Greshoff reageert zeer enthousiast: (16 juli 1944, Berlington, Vermont) 

‘Het is een voortreffelijk boek, dat bij herlezing wint. Het is vól, maar dan ook letterlijk vól, kostelijke vondsten. Het is ànders van opvatting en schriftuur dan alle andere Nederlandse verhalen over jeugd. En het is zoo verbazend knap, dat ik me eenvoudig niet voor kan stellen dat dit een eersteling zou zijn. (…) De enige bedenking is, dat hier en daar (sporadisch) de toon iets geforceerd is: een tikje “tè”.’ 

 

 

Rolien en Ralien verschijnt door zijn bemiddeling in 1947 bij uitgeverij Querido. De roman verhaalt van de opgroeiende Rolien, die zich als jongste in een gezin met drie dochters een buitenstaander voelt. Ze verzint Ralien, ‘haar tweede ik’, een speelkameraad die in boekentaal denkt en met wie niet te spotten valt. Ralien krijgt gaandeweg steeds meer macht over Roliens leven. 

 

‘En o en o en o en o Ralien, waar breng je me heen?’ 

‘Waar ik je heen breng, Rolien? Naar die stille einder waarover je in verzen leest, waarover je in verzen schrijft, waar het aardse je verlaat, waar je geen handen en ogen voelt, geen mond en geen bloed. Waar je dromen kunt, eeuwig schone droom van niet in niets.’ 

 

Mendels houdt Greshoff in meerdere brieven op de hoogte van de gang van zaken rond Rolien en Ralien. De verschijning, de ontvangst, de verkoop. Het gaat goed met de roman, zo laat ze hem 13 juli 1947 weten: 

 

Rolien is al sedert een maand uitverkocht. (3.000 exempl.) Ik ontving zeer interessante critieken, Vestdijk, Kelk etc. Alleen Bordewijk vindt het afschuwelijk. (Dat schreef ik al geloof ik.) Querido wil geen herdruk maken, maar een nieuw manuscript. Het 2e is af. Het heet: Je wist het toch, Raderdier. Ik moet het nog eenmaal doorwerken. (…) Wat krijg je idioot weinig geld voor een boek. Juist genoeg om hier zuinig 3 maanden te leven. Ik zal dus binnenkort weer hele weken op bureau moeten verdienen. Ik heb een plan voor ’t derde boek, maar zal daar, uitsluitend uit geldgebrek niet genoeg aan kunnen werken. Want ’s avonds ben ik moe en zonder ideeën. 

 

 

Mendels’ verlangen om te schrijven is een onderwerp dat regelmatig terugkomt in haar brieven. Ze hunkert naar financiële ruimte om al haar tijd aan het schrijven te kunnen wijden, maar die ruimte moet ze letterlijk verdienen. Ze werkt op ‘het bureau’ om geld te verdienen, waarmee ze tijd koopt om boeken te schrijven. 

 

Januari 1945: ‘Ik hoop nog altijd, dat ik op een dag alleen maar schrijfster kan zijn – zo maar, stil leven, wat boeken, een schrijfmachine, een kamer. En geen mensen. O, vooral geen mensen.’ 

 

Brief van Mendels aan Greshoff, 21 januari 1945

 

De jarenlange briefwisseling tussen Josepha Mendels en Jan Greshoff gaat niet alleen over de literatuur. Zo plaatsen ze over en weer bestellingen voor goederen die in hun eigen woonplek schaars zijn. Zij koopt boeken voor hem, hij zijde en nylonkousen voor haar. Er staan veel berekeningen in de brieven, wie welk bedrag schuldig is, wat er al is afgelost, wat tegen elkaar kan worden weggestreept.

 

In juli 1946 schrijft Mendels vanuit Parijs: ‘Behalve de 4p. kousen zou ik graag wat blikjes gecondenseerde melk /sucré willen hebben. Is dat mogelijk?’ Vervolgens volgen nog een aantal verlangens die op haar ‘Z. Afrikaanse verlanglijstje’ staan, Greshoff woont dan in Kaapstad. Als afsluiting schrijft ze: ‘Er is geen haast bij, o, vooral niet. Ik ken geen haast meer in dit leven, behalve die van schrijven, en dan nog –’ 

 

Jan Greshoff. Foto: Emiel van Moerkerken/Collectie Literatuurmuseum