De dichter die als eerste het woord ‘fluitketel’ in een sonnet gebruikte, was een specialist in explosieven

Martinus Nijhoff kennen we natuurlijk van zijn gedichten. Maar hij was ook officier in het leger, zowel tijdens de Eerste als de Tweede Wereldoorlog. Ernest van der Kwast bekijkt zijn officierssabel in het Literatuurmuseum.

Het aanwinstnummer is 15.496, het cutternummer dat met zwarte fineliner op een klein kaartje is geschreven, luidt: N485 Vw III 1. De Romeinse drie staat voor het formaat. Het voorwerp is groot, maar past nog wel in een lade. Formaat IV laat zich niet wegstoppen. Denk aan een typemachine, een scheepskist, een espressoapparaat. De sabel van Martinus Nijhoff past wel in een lade van het depot van het Literatuurmuseum. In de bijna rechte kling is de kwaliteitsaanduiding ‘Yzerhouwer’ gegraveerd, op de andere kant staat ‘Frans Pauwels ’s-Gravenhage’, een fabrikant die sabels leverde aan Nederlandse officieren.

 

‘Het leven van Martinus Nijhoff tot September 1912, door hemzelve’

Lees ook

Martinus Nijhoff (1894-1953) maakte in de Eerste Wereldoorlog deel uit van de Grenadiers. De dichter die als eerste het woord ‘fluitketel’ in een sonnet gebruikte, was een specialist op het gebied van explosieven. Jaren later, in het hart van de Tweede Wereldoorlog, was hij betrokken bij de voorbereidingen op de aanslag op het bevolkingsregister in Amsterdam (1943). ‘De dichter Martinus Nijhoff wist uit zijn diensttijd in het leger tijdens de Eerste Wereldoorlog hoe en waar explosieven in een gebouw geplaatst moesten worden om totale vernietiging te bereiken,’ schrijft Rudi van Dantzig in zijn boek Het leven van Willem Arondéus 1894-1943. Een documentaire (2003). ‘Hij gaf uiterst bruikbare aanwijzingen en tekende op de plattegronden de plaatsen aan waar explosieven het grootste effect zouden hebben.’ De aanslag lukte, maar alle plegers werden opgepakt, en op twee na zou niemand van de groep de oorlog overleven. Nijhoffs naam werd niet verklikt.

 

Helemaal ongeschonden was de dichter de Tweede Wereldoorlog niet doorgekomen. Tijdens de inval van de Duitsers werd Nijhoff bij het opblazen van het spoorwegviaduct over de weg Arnhem-Oosterbeek in zijn voet getroffen door een granaatscherf, maar hij liet zijn eskadron niet in de steek. ‘Met hulp van een stok en een gerekwireerde auto was ik, na een zeer stevig verband, uitstekend in de gelegenheid mijn onderdeel te blijven commanderen,’ rapporteerde hij later. Onder zijn manschappen liet hij een grote indruk achter. ‘Echtgenoten en kinderen van soldaten die onder Nijhoff dienden, weten 65 jaar later nog precies wie kapitein Nijhoff was, terwijl ze van de dichter Nijhoff nooit hebben gehoord,’ staat in De Parelduiker (2006, nr.2) te lezen.

 

Martinus Nijhoff als militair, 1924. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Toen hij in de Tweede Wereldoorlog als reserveofficier in dienst moest, schreef Nijhoff aan schrijfster Jo van Dullemen-de Wit:

 

‘Wat bevalt mij het luitenantsleven weer bijzonder goed! Een zekere ruwe nonchalance van mannen onder elkaar tijdens de tochten over de hei, het zwemmen en het bridgen, het elkaar niet meer willen kennen dan voor een graad van kameraadschappelijkheid nodig is, het respect voor het uniform op straat.’

 

Het is onwaarschijnlijk dat Nijhoff het uniform bedoelt waar de sabel deel van uitmaakt. Die behoorde tot het groot tenue, dat soldaten alleen bij ceremonies dragen. Niet bij het gevechtstenue waarin soldaten over straat liepen in de oorlog. Hoewel de sabel van Nijhoff er gehavend uitziet (roestplekken, krassen), is hij dan ook niet gebruikt. Het is een prachtig wapen, met een imponerende lengte. De snede is niet scherp, maar met de punt kun je makkelijk een vuistdikke roman doorboren, of erger.

 

 

De officierssabel van Martinus Nijhoff. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Behalve het exemplaar in het Literatuurmuseum is er nog een sabel van Martinus Nijhoff. Deze is in het bezit van Jules Royaards. Zijn moeder, Georgette Hagedoorn, was op latere leeftijd met Nijhoff getrouwd. Het is een vrijwel identieke sabel. Hij heeft dezelfde lengte, dezelfde handgreep. Alleen de sabelkorf is anders en de sabelkwast ontbreekt. Op de kling staat dezelfde kwaliteitsaanduiding ‘Yzerhouwer’, maar de leverancier is ‘C. van Hal & Zoon Breda’.

 

‘Wie twee handen heeft, heeft twee sabels nodig,’ grapt de 82-jarige Jules Royaards als ik hem opbel. Volgens hem is er geen sprake van een valse sabel, eerder van een reservewapen. Maar welke sabel dat is, kan hij mij niet vertellen.

 

In de gedichten van Martinus Nijhoff komt nergens een sabel voor, wel heeft hij verschillende gedichten over soldaten geschreven, maar die zijn mij wat jolig. Uit ‘Zingende soldaten’: ‘De keien zijn zoo puntig op de straten/ Blonde soldaten doen je voeten pijn/ Smoor je verdriet met een naïef refrein/ “Marie, Marie, ik moet je gaan verlaten.”’

 

Geef mij dan liever het gedicht waarin voor de allereerste keer het woord ‘fluitketel’ voorkomt. Geschreven door de specialist in explosieven, de dichter met twee sabels.

 

Impasse

 

Wij stonden in de keuken, zij en ik.

Ik dacht al dagen lang: vraag het vandaag.

Maar omdat ik mij schaamde voor mijn vraag

wachtte ik het onbewaakte ogenblik.

 

Maar nu, haar bezig ziend in haar bedrijf

en de kans hebbend die ik hebben wou

dat zij onvoorbereid antwoorden zou,

vroeg ik: waarover wil je dat ik schrijf?  

 

Juist vangt de fluitketel te fluiten aan,

haar hullend in een wolk die opwaarts schiet

naar de glycine door het tuimelraam.

 

Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan

druppelend water op de koffie giet

en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.