De hof van Eeden achter de bouwmarkt
Er hangt mist als ik Laren nader, en dat komt wel goed uit. Mist maakt de wereld zwart-wit, geknipt voor wat ik wil: tijdreizen. Ik wil nagaan of er nog iets over is van het Laren en Blaricum tussen fin-de-siècle en Eerste Wereldoorlog. Daarvoor heb ik stapeltje vergeelde foto’s uit het Literatuurmuseum meegenomen en een camera om ze ‘opnieuw te schieten’.
Aan het einde van de negentiende eeuw hadden de schilders deze dorpjes op de hei ontdekt, waar ze het stadsrumoer en de rokende schoorstenen van de opkomende industrie ontvluchtten. Jozef Israëls, Anton Mauve, Jan Veth: allemaal waren ze aangetrokken door de natuur, het plattelandsleven, schaapskudden en boerenhuisjes, waarvan de armoede tot hun romantische verbeelding sprak.
Dat laatste is in elk geval al radicaal veranderd. Anderhalve eeuw later is Blaricum de rijkste gemeente van ons land; Laren staat op nummer drie (het zilver ertussenin gaat naar Bloemendaal). Zodra je de dorpen nadert, rijden er al opvallend veel Porsches om je heen.
De lange lanen zijn geflankeerd door dichte heggen, waar de met riet gedekte daken boven uitsteken van royale villa’s. De gemiddelde koopsom is hier 1,1 miljoen.
Het enige wat nog aan de vroegere landbouw herinnert, tussen de lanen en de omheinde gazons, zijn wat sporadische akkergronden, beheerd door de Stichting Oude Landbouwgewassen Laren. Nu, aan het begin van het voorjaar, liggen ze er leeg en omgeploegd bij. Door schilderijtjes die er op bordjes zijn gespijkerd, van de plaatselijke kunstenaar Paul Goyarts, krijg je een beeld van hoe het hier geweest moet zijn, met rietsnijders, boerenfeesten, ploegende ossen door verstilde landschappen. Bij mist en door je oogwimpers kun je je een beetje voorstellen hoe de schilders het gezien hebben die hier verder alleen op straatnaambordjes voortleven: Wally Moes, Ru en Anton Mauve.