Als je een kind draagt en het valt tijdens dat dragen in slaap, dan wordt het zwaarder. Dat is echt zo, vraag maar na.
Wanneer ik wakker lig, denk ik hier soms aan. En ik lig vaak wakker.
Wakker liggen is heel iets anders dan wakker zijn. ’s Nachts worden honden wolven, wijn wordt karnemelk, dekbed wordt sterfbed, onzekerheid wordt doodsangst, contracten worden ontbonden en de opwarming van de aarde wordt het abrupte einde van de wereld. Het lijkt alsof problemen, net als een kind in iemands armen, zwaarder worden zodra ze te ruste worden gelegd. Vroeger bood mijn oma remedies voor dit soort nachtelijke zwaarte. Ze zette zich aan de rand van mijn bed en zei met haar knusse, zachte stem: ‘Doe alle problemen in een denkbeeldig doosje.’
Daarna begon ze over herten in duinen of over ruisend riet. Ze voegde uit de losse pols ook regelmatig nieuwe geruststellende beelden toe, zoals de binnenkant van een aardappel – wat een vrouw, mijn oma. Succes verzekerd, althans voor een tijdje. Maar toen ik tien was, veranderde er iets. Iets vreselijks. Iets waardoor de wereld die ik kende verdween. Van de een op de andere nacht, lag ik wakker. De hele nacht wakker. Ineens was ik bang voor het donker, en mijn oma’s beelden en goede raad hielpen niet meer. Niets hielp. Vier maanden sliep ik amper en ik begon weer in mijn bed te plassen.