Dat is geen grapje: brieven van August Willemsen
We zitten op nog geen kwart van zijn essay over ‘zijn soort’ literatuur, een stuk dat de prikkelende titel ‘Onontkoombaar(heid)’ draagt, als schrijver/vertaler August Willemsen na het noemen van diverse literaire invloeden (Léautaud, Gide, Dostojevski, Stendhal, Slauerhoff, Larbaud) plotseling een gevoelige vraag stelt, die een flink stuk van het gras voor zijn eigen voeten dreigt weg te maaien: ‘is kunst, literatuur, eigenlijk wel nodig? Is het geen luxe? Mensen zat die zonder kunst leven. Ik heb er genoeg ontmoet, en het is precies als met kunstzinnig of literair onderlegde mensen: sommigen zijn aardig, anderen niet; sommigen zijn gevoelig, anderen niet (...).’ Anders gezegd: ‘Waartoe kunst? Met het leven alleen valt best te leven.’
De vraag lokt een andere uit. Wat ís kunst eigenlijk? Kom ik op terug.
Soms, aldus Willemsen, wenste hij dat er überhaupt niet zoiets bestond als literatuur. Dat zou hem heel wat tijd hebben gescheeld. Heel wat frustratie of schaamte over boeken die hij nog niet had gelezen, oeuvres. De vraag naar de noodzaak van kunst is dus eigenlijk de verkeerde, al is het verleidelijk om hem zo te stellen, zeker in tijden waarin je het woord ‘kunstsubsidie’ niet kan uitspreken zonder op zijn minst een opgetrokken wenkbrauw of twee uit te lokken.