Maar weinigen weten dat Rutger Kopland ooit lid was van een berucht genootschap
Waarom poëzie lezen? Omdat de poëzie van Rutger Kopland bestaat. Zo simpel kan het zijn. Waarom poëzie schrijven? Dat ligt ingewikkelder, misschien. Uit noodzaak? Uit verlangen? Of, verschilt het per gedicht en is er een waaier aan motieven, een palet even veelkleurig als de mens?
Het is moeilijk om niet te glimlachen bij het lezen van Rutger Koplands aantekeningen als hij uitlegt dat er met enige regelmaat paarden in zijn gedichten verschijnen omdat hij als jongen een paard had willen zijn. ‘Het is minder geworden, maar echt overgaan zal het wel niet.’ Kopland (pseudoniem van Rutger Hendrik van den Hoofdakker) herinnert zich hoe hij met zijn ‘broer speelde, dat ik paard was en hij mij mende (…) Maar het vervelendste was nog dat mijn broer mij af en toe vragen stelde die een paard nooit zou kunnen beantwoorden. Ik hinnikte dan, omdat ik niet kon praten.’ Zo kan het dus beginnen.
Een wens, een verlangen uit de kindertijd, wordt vele jaren later de voedingsbodem voor een gedicht, ‘Zelfportret als paard’ (Tot het ons loslaat, Van Oorschot 1997). In het archief van het Literatuurmuseum bekijk ik de totstandkoming ervan.
Koplands aantekeningen – het voelt bijna alsof hij verantwoording wil afleggen – illustreren nog iets anders: dat je eigenlijk niet weet wanneer de aanleiding tot poëzie ontstaat. En dat we de grote lijnen van ons leven vaak alleen terugkijkend begrijpen. Waarom spelen sommige dingen een belangrijke rol – in ons leven, in ons denken – en andere niet? Niet in de laatste plaats door onze ervaringen. Maar de rauwe ervaring is nog geen poëzie. Ook de herinnering niet. Die transformatie vindt pas plaats als iemand daar moeite voor doet.
Door de eerste, handgeschreven versie van ‘Zelfportret’ staat een groot kruis. Vervolgens worden geen alinea’s maar regels doorgestreept. Daarna woorden. Dan, een enkel woord. Kopland toont zo wat iedere dichter of schrijver weet: elk gedicht, elk boek, is een eindproduct, een resultaat van wissen en vervangen, schuiven en aanzetten, verplaatsen en afzwakken. Vele malen moet de imperfectie worden geduld, om de perfectie een stapje te naderen.
Het gold ook voor Kopland. Alles waarom hij ooit geroemd is – helderheid, toegankelijkheid zonder concessies aan diepgang, en meer – schudde hij niet uit zijn mouw, maar was, behalve te danken aan een flinke scheut talent, de uitkomst van een haast eindeloze verfijning. Geen plotsklapse magie dus, maar kritisch, geduldig, ambachtelijk werk. In zijn archief wordt dat tastbaar.
Ook ‘Zelfportret als paard’ was hiervan een resultaat.