Op basis van haar proza en versjes hebben veel lezers van het werk van Annie M.G. Schmidt (1911-1995) zich ongetwijfeld het beeld gevormd van een gezellige dame met een hoop humor, fantasie en tegendraadsheid in zich. Hoe kun je anders zulke originele en ondeugende personages creëren als Pluk van de Petteflet, Abeltje en Dikkertje Dap?
Dat beeld wordt bevestigd in een reeks kattebelletjes van haar hand, die te vinden is in het Literatuurmuseum. Onder meer haar schrijfcollega’s Hella Haasse, Henriëtte van Eyk en Marjolein Heijermans schreef ze korte briefjes waarin ze hen complimenteert met hun schrijfwerk, blijde herinneringen ophaalt en de hoop uit hen gauw weer te zien.
Wie de teksten naast elkaar legt wordt getroffen door de opvallend gelijksoortige opbouw van de briefjes, vaak genoteerd op haar eigen briefpapier, waarop een met de hand gecorrigeerde fout in het adres te vinden is. Na de aanhef, standaard begonnen met ‘lieve’, geeft Schmidt een compliment over een recent verschenen boek of krantenartikel, gevolgd door de hoop dat de schrijver in kwestie driftig blijft doorschrijven. Niet zelden worden de briefjes afgesloten met hartelijke groeten aan de echtgenoot van de briefgezel in kwestie.