Met zijn roman over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog zocht Y.B. Mangunwijaya voor het eerst de grijstinten op

In 1981 schreef Y. B. Mangunwijaya de eerste roman in de Indonesische literatuur met een KNIL-soldaat als hoofdpersoon. Met Het boek van de wevervogel doorbrak hij de zwart-witbeelden over de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. 

 

‘Ik wilde per se de Indonesische revolutie van een andere kant belichten. Die van een Indonesiër die aan de zijde van de Nederlanders tegen zijn eigen volk vecht. Voor ons dus een verrader,’ zei de Indonesische schrijver Yusuf Bilyarta Mangunwijaya (1929-1999) in een interview met het tijdschrift Onze Wereld. Hij publiceerde in 1981 de eerste roman in de Indonesische literatuur met een soldaat in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger als ik-verteller en hoofdpersoon.

 

In de Indonesische herinnering aan de Onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949), waarin Nederland met excessief geweld de archipel als kolonie probeerde te behouden, werd de vrijheidsstrijd tot dat moment voorgesteld als een strijd tussen goed en kwaad. De Indonesiërs waren goed, de Nederlanders slecht. Mangunwijaya zocht met zijn roman Burung-Burung Manyar, in 1987 door Frits van den Bosch vertaald als Het boek van de wevervogel, voor het eerst de grijstinten op: hij wilde ‘aantonen dat goed én kwaad in ons zitten’. Dat werd hem niet in dank afgenomen: de toenmalige minister van Onderwijs en Cultuur Daud Yusuf dwarsboomde de toekenning van een literaire prijs aan Mangunwijaya – het boek zou ‘onpatriottisch’ zijn.

 

Het boek van de wevervogel (1987), vertaald door F. van den Bosch, en de eerste bladzijde van het typoscript van de vertaling. Collectie Literatuurmuseum

 

Zelf vocht Mangunwijaya tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog als guerrillastrijder tegen het koloniale bewind; de latere president Suharto was zijn bataljonscommandant. Mangunwijaya had altijd specifiek oog voor het lot van ‘gewone’ mensen, in dit geval de dorpelingen die de dupe werden van deze strijd. Als een Nederlandse soldaat werd neergeschoten, werd de hele omgeving uit wraak in brand gestoken. De strijders ontvingen voedsel van de dorpelingen waar niet voor werd betaald; het werd beschouwd als een bijdrage aan de nationale vrijheid. ‘Wij moeten erkennen dat die mensen vergeten worden. Relatief gesproken was de bijdrage van het leger niet zo groot. Maar ja, dat hoort men natuurlijk niet graag,’ vertelde hij aan Onze Wereld.

 

Mangunwijaya was naast schrijver ook architect en priester en woonde uit solidariteit tussen de armste boeren van Indonesië. Als geestelijke was hij tamelijk veilig: hij kon relatief veel zeggen binnen de Nieuwe Orde (1966-1998) van president Suharto, een regime waarbinnen dissidente stemmen werden onderdrukt. Hij was zich er sterk van bewust dat hij zich meer kon uitspreken dan journalisten en andere schrijvers, en probeerde dat ook zoveel mogelijk te doen. Het maakte hem tot een van de meest geliefde en gelezen schrijvers van Indonesië. Maar de censuur bleef streng en directe kritiek op het repressieve regime werd niet geduld: het publiek moest dus tussen de regels door lezen. ‘Mijn romans zijn eigenlijk een soort wajangspelen: de boodschap ligt altijd diep verscholen,’ zei Mangunwijaya in 1986 in een interview met Lien Heyting.

 

‘Mijn romans zijn eigenlijk een soort wajangspelen: de boodschap ligt altijd diep verscholen’

 

Voor Het boek van de wevervogel is deze uitspraak letterlijk te nemen: de roman volgt de structuur van een wajangverhaal. Daarin komen altijd twee strijdende partijen voor, de pendawa’s en de kurawa’s: de vertegenwoordigers van goed en kwaad. In de ‘prawayang’, de ‘voorafschaduwing’ van de roman, kiest koningszoon Séta de kant van de kurawa’s. Séta is ook de naam van de naar het KNIL overlopende hoofdpersoon en ik-verteller van de roman. 

 

Maar daar stoppen de parallellen ook: waar het Mangunwijaya om te doen is, is het klassieke wajangverhaal compliceren. Hij wil een inkijkje bieden in het hoofd van een overloper en zo de complexiteit van de Onafhankelijkheidsoorlog tonen. Séta is verbitterd geraakt door de manier waarop de Japanse bezetters zijn ouders hebben mishandeld tijdens de Tweede Wereldoorlog; hij is ervan overtuigd dat de Indonesische nationalisten, die met de Japanners samenwerkten, nog niet rijp zijn om een onafhankelijke republiek te leiden. Daarom kiest hij de kant van de Nederlanders.

 

Rouwkaart van Yusuf Bilyarta Mangunwijaya

 

Séta prikt meteen door de vrijheidsbelofte (‘merdeka’) van de nationalisten heen: 

 

Een bedriegelijke slogan. Merdéka? Dachten ze dat de mensen in de dorpen en in de volkswijken meer vrijheid zouden hebben onder het rood-wit van de Republiek dan onder de Nederlandse vlag? Wat voor vrijheid? Vrijheid onder hun eigen Javaanse vorsten in plaats van onder het gouvernement? 

 

Voor wie geldt de beloofde vrijheid? Het is de centrale vraag van de roman. Op meerdere momenten geven personages toe dat de onafhankelijkheid het gewone volk maar weinig gebracht heeft. Sommigen uit de oudere generatie vragen zich zelfs af of het niet beter was onder het Nederlandse bewind. Niet rechtstreeks: ‘Ze zeiden het door te vertellen hoe het vroeger was. Vroeger waren ze arm geweest, zoals nu. Maar vroeger had er rust geheerst.’

 

‘Ze zeiden het door te vertellen hoe het vroeger was. Vroeger waren ze arm geweest, zoals nu. Maar vroeger had er rust geheerst’

 

Het is een strekking die inderdaad als ‘onpatriottisch’ kan worden gekwalificeerd. Enkel dit perspectief had de censuur waarschijnlijk niet doorstaan; de roman is uitgebalanceerd doordat Séto op latere leeftijd tot inkeer komt, en door een tweede hoofdpersoon, Séta’s love interest Larasati, die de kant van de Indonesische nationalisten kiest. Aan haar onderzoeksinteresse ontleent de roman zijn titel. Na elkaar decennia uit het oog te zijn verloren (Séta is voor een internationale computerfirma gaan werken), keert hij in de jaren zeventig terug naar Indonesië om daar de verdediging bij te wonen van Larasati’s proefschrift over wevervogels.

 

Mannetjes maken met bijzonder vakmanschap van lang gras, suikerrietblad en andere bladeren een nest; vrouwtjes kiezen het nest dat zij het mooist vinden, om zich met de maker van dat nest voort te planten. Uit verdriet breken de ongekozen mannetjes hun nest af en bouwen het opnieuw, in de hoop nu wél gekozen te worden. Larasati put daaruit inspiratie en hoop voor de mensheid: ‘Want het maakt ons natuurlijk boos en verdrietig als wij ál wat wij als mislukt beschouwen te niet moeten doen. Maar mogen wij dan ook de moed bezitten om vol hoop opnieuw te beginnen. Ik dank u,’ sluit ze haar verdediging af. Het is niet moeilijk om daar een metafoor voor de Indonesische samenleving in te lezen.

 

 

‘Brief aan oom Frits’ – Alfred Birney over F. van den Bosch

Lees ook

Mangunwijaya schreef zijn roman in het Indonesisch. Dat we deze roman in het Nederlands kunnen lezen, is te danken aan vertaler Frits van den Bosch. Allerlei materiaal met betrekking tot deze uitgave, evenals brieven tussen de twee, interviews en secundaire literatuur over de roman, bevindt zich in het archief van het Literatuurmuseum. Van den Bosch, die opgroeide in Nederlands-Indië en zelf een bescheiden oeuvre van korte verhalen schreef, was bevriend met Mangunwijaya; ze zochten elkaar meerdere malen op in Indonesië en Nederland. 

 

De roman was moeilijk te vertalen, vond Van den Bosch. Mangunwijaya gebruikte veel slang en spreektaal, en zinspeelde vaak op recente gebeurtenissen en actuele problemen. Als buitenstaander waren die allusies gemakkelijk te missen. Van de Indonesische uitgever Djambatan kreeg Van den Bosch daarom de vrijheid om hier en daar te schrappen en om te gooien waar dat nodig was; het werk moest bovenal prettig lezen en niet vol blijven staan met allerlei Indonesische termen.

 

‘Ik geloof dat dit verhaal in uw Europese kultuur niet te vinden is. Het is wel geschikt voor uw Dolle Mina beweging, of niet?’

 

Daarnaast toonde Mangunwijaya zich bijzonder behulpzaam door vele woorden waar Van den Bosch over twijfelde nader toe te lichten. Hij had als kind Nederlandstalig onderwijs genoten en beheerste de taal dus goed. In het archief bevinden zich paginalange woordenlijsten; honderden begrippen heeft Mangunwijaya voorzien van een verklaring. Hij bleek goed op de hoogte van de Nederlandse context. Bijvoorbeeld als hem gevraagd wordt om een toelichting bij ‘keleting kuning’: een moraliserend verhaal waarin een meisje zich kuiser dan haar vriendinnen gedraagt om aan een goede echtgenoot te komen, aldus Mangunwijaya. En hij voegt eraan toe: ‘Ik geloof dat dit verhaal in uw Europese kultuur niet te vinden is. Het is wel geschikt voor uw Dolle Mina beweging, of niet?’

 

 

Wie nu Het boek van de wevervogel wil lezen en het Indonesisch niet machtig is, moet zijn toevlucht zoeken tot de Engelse vertaling, want de Nederlandse is na verschijning bij Meulenhoff in 1987 niet meer herdrukt. De roman was erg populair onder Indonesiërs, maar sloeg niet aan in Nederland. Recensent Rieks Holtkamp constateerde toen al: ‘Nederlanders lijken nog steeds slachtoffer van een koloniale erfenis, die het hun onmogelijk maakt de Indonesische zelfstandigheid vanuit meer dan één perspectief te zien. Mangunwijaya’s roman is voor zo’n blikverruiming onmisbaar.’ 

 

Hoewel de aandacht voor de misdaden van Nederland tijdens het koloniale bewind de laatste jaren flink is toegenomen, is er in Nederland nog steeds weinig oog voor Indonesische perspectieven op het koloniale verleden. Aandacht voor Nederlandstalige literatuur over Indië is er voldoende (denk aan het werk van Maria Dermoût, Hella S. Haasse of Louis Couperus), maar Indonesische literatuur vormt een blinde vlek. We zien het niet als onderdeel van de Nederlandse literatuurgeschiedenis, terwijl onze geschiedenissen sterk met elkaar verweven zijn.

 

Recent werd wel een andere roman van Mangunwijaya, Het mysterie van Mrs. Indonesia, voor het eerst vertaald. Wie waagt zich aan een heruitgave van Het boek van de wevervogel?