Nu doet de schoonheid van Fritzi’s eieren het nog!

Joost Oomen bekijkt in het archief een doosje met eieren die prachtig zijn versierd door schrijfster F. Harmsen van Beek. Maar is het wel goed om die eieren te bewaren? Is het niet juist de bedoeling dat ze kapotgaan?

 

1.

In een archiefkast van het Literatuurmuseum, ergens in de buurt van de regenjas van Campert en de helm van Hanlo, ligt een doosje eieren. Ze zijn met zijn tienen, plus nog een extra grote broer, een ganzenei, die niet meer in het doosje paste en sowieso wat dikker is dan de rest. De eieren zijn oud, maar dat hindert niet, want niemand zal ze willen eten. Pas in de tweede plaats omdat ze, perfect uitgeblazen, vol lucht zitten, maar in de eerste plaats omdat ze zo ontzettend mooi zijn om naar te kijken. Met een heel vakkundig kwastje en/of pennetje zijn er ruitertjes en hazen en gezichten op de eieren gemaakt. Instinctief zal eenieder die deze eieren vindt voor ze willen zorgen, ze willen bewaren. En juist dat is niet de bedoeling. Het is de bedoeling dat ze steeds een beetje meer breken, totdat ze er uiteindelijk niet meer zijn. 

 

Dat is niet erg. Paaseieren zijn voor Pasen en dus niet bedoeld om jarenlang bewaard te worden in een archief. Dat dat bij deze eieren wel gebeurt, is omdat degene die ze zo prachtig versierde niet alleen erg goed was in versieren, maar ook fantastisch schreef. De eieren worden bewaard in een doos met een speelgoedkonijn, een Flipposcoop en een plukje menselijk haar. Op die doos staat de welluidende naam F. Harmsen van Beek. 

 

Doosje met door Fritzi versierde walnoten en een plukje haar. Collectie Literatuurmuseum

     

De liefdesbrieven van F. Harmsen van Beek aan haar jeugdliefde

Lees meer

F. Harmsen van Beek (1927-2009), voor haar ouders Frederike en voor intimi en roddelpers Fritzi, was de dochter van illustratoren Freddie Langeler en Eelco ten Harmsen van der Beek. Het roemrijkste product van dit kunstenaarsechtpaar was, naast natuurlijk hun dochter Frederike, het aalbessenmannetje Flipje dat de mascotte werd van het jam-merk De Betuwe uit Tiel. Flipje maakte de familie misschien niet steen-, maar toch wel behoorlijk rijk. Met de avonturen van het mannetje (een product van het hele gezin, aangezien ook Frederike en haar broertje Hein moesten helpen inkleuren) werd genoeg geld verdiend om de kinderen een artistieke, ietwat chique opvoeding te bieden. Vlak na die opvoeding overleed moeder Freddie en een paar jaar later ook Eelco. Jambedrijf de Betuwe trok na nog een handvol afleveringen de opdracht voor Flipje-tekeningen en stripboeken in, ook andere illustratieopdrachten droogden op, en de inmiddels jongvolwassen Frederike en Hein zaten al vrij snel zonder geld, maar met die artistieke, ietwat chique en ook vrij dure smaak. Dat was even geen probleem en daarna wel, want het gespaarde geld was binnen korte tijd op. 

 

Op dat moment (of nou ja, er zat nog van alles tussen, maar wie dat helemaal precies wil weten leest maar de uitstekende biografie Hemelse mevrouw Frederike geschreven door Maaike Meijer) besloot Frederike in te trekken in de villa Jagtlust. Jagtlust is een landhuis, gelegen aan de Eemnesserweg 38 te Blaricum, en het werd omgeven door een enorm gazon met daar weer een bomenrij omheen. In de tijd dat Frederike platzak door het Gooi, haar geboortegrond, struinde, stond het leeg en was het zo lek als een mandje, eigenlijk niet meer dan een krot. Ze trok erin, aanvankelijk alleen met geliefde, kind (gekregen met de zoon van een Franse duikbootkapitein) en broer Hein. Ze betaalde een paar maanden huur, maar daarna niets meer. Toch mocht ze er blijven wonen en al snel kwamen er van heinde en verre, maar vooral vanuit Amsterdam, kunstenaars, dichters, fotografen en musici naar het landhuis getrokken, omdat ze zich wilden laven aan de zon op het dak, de spontaan georganiseerde feesten, maar vooral aan die exquise, perfect ontwikkelde smaak van Frederike, vooral aan Frederike, of Fritzi zoals de meesten haar noemden, zelf. 

 

Villa Jagtlust. Foto: Martin Klumper

 

Maar hoe uit je zo’n geweldige smaak wanneer zowel jijzelf als je vrienden platzak zijn? Waar anderen er misschien lamgelegd van zouden worden, werd Frederike juist extra creatief van de schaarste. Ze naaide spreien van bonte gezelschappen oude lapjes en stelde een behang samen van talloze foto’s uit modetijdschriften. Ze maakte broze knipsels met een geduldig schaartje die ze als nieuwjaarswens naar haar beste vrienden verstuurde, ze maakte talloze tekeningen en wanneer zelfs het tekenpapier op was, stapte ze over op prentbriefkaarten en rijkversierde enveloppen. Altijd maar mooie dingen makend omdat het mooie haar zo gelukkig maakte, haar zo vriendelijk gezind was. 

 

Het mooie, niet het kunstzinnige. Want het kunstzinnige kon haar weinig schelen. Kunst betekende iets maken of doen wat een zekere eeuwigheidswaarde nastreefde en met twee ouders die werkzaam waren geweest als reclametekenaar (een vluchtig beroep met een vluchtig product), met geen cent op zak én met een grote voorliefde voor zaken als fragiliteit, inefficiëntie en verdwijnen, leek iets proberen te maken voor de eeuwigheid misschien iets heel vreemds. En je hang naar schoonheid uiten door eierschalen, maar ook de zijkant van sigaretten en de binnenkant van walnootschalen en zelfs berijpte ramen, met tekeningen te versieren, iets heel normaals. Zelfs volstrekt logisch. Iets moois op iets inherent vergankelijks maken, is iets prachtigs. Dat prachtige gaat hand in hand met dat vergankelijke. Dat prachtige is dat vergankelijke, ontstaat door dat vergankelijke. 

 

Dus is het wel goed om die eieren te bewaren? Is het niet juist de bedoeling dat ze kapotgaan? Moet iemand van het Literatuurmuseum niet naar beneden gaan, ze uit de doos halen en ze laten vallen? Kom je daarmee Harmsen van Beek niet tegemoet? Maak je daarmee het kunstwerk niet af? 
 

Doos met eieren, versierd door F. Harmsen van Beek. Collectie Literatuurmuseum

 

2.

Een paar maanden terug fietste ik met twee vrienden, Jos en Joep, naar Jagtlust, naar het huis waar Harmsen van Beek zoveel moois had gemaakt. Niet alleen beschilderde eieren waren haar artistieke uitingsvorm geweest, ook de feesten die ze gaf waren dat. Ze gaf ze met maximaal effect en minimale middelen en eindeloos veel staartjes port en wijn en jenever en cognac. De gehele kunstzinnige voorhoede van de jaren zestig was aanwezig geweest op die feesten. Wij hoopten op die plek, Eemnesserweg 38, nog iets terug te vinden van die historie, van die sfeer. 

 

Maar wat we vonden was een pand met een hoog hek eromheen. Een pand dat, toen we het opzochten op Google Maps, werd aangeduid met de naam Jagtlust Holding B.V. Jagtlust Holding B.V. is een bedrijf gespecialiseerd in financiële constructies. Achter het hoge hek stond nog steeds het mooie landhuis dat we kenden van de foto’s, maar de ziel leek vertrokken. We probeerden nog even over het hek te klimmen, wat niet lukte, maar we vonden een doorgang in de bomenrij achter het huis en slopen een tijdje rond over het gazon, totdat we weg werden gejaagd door een daar rondscharrelend keffertje. Het hinderde niet. Achter het hek lag niets moois meer. Achter het hek lag gewoon een huis, een gebouw voor rijke mensen. 

 

Wat het huis en de feesten en de kunstwerken van Harmsen van Beek mooi maken, is niet het feit dat ze nu afgelopen zijn, maar de belofte toendertijd dat ze op een dag afgelopen, verdwenen zouden zijn. Daarom genoot iedereen, omdat ze erbij waren. Bij iets unieks waren. Niet de eindigheid, maar de belofte van eindigheid maakte het huis en de feesten mooi, dat maakt de eierschalen nog steeds mooi. Ook deze eieren gaan op een dag stuk, zeker weten, maar nu gelukkig nog niet! En wij zijn erbij! Nu doet de schoonheid van de eieren het nog!


 

Niet de eindigheid, maar de belofte van eindigheid maakte het huis en de feesten mooi, dat maakt de eierschalen nog steeds mooi

 

 

Eigenlijk kun je de beschilderde eieren van Harmsen van Beek net zo goed onder performance-art of theater scharen. Het is een heel lang toneelstuk, het duurt decennia voordat het afgelopen is en er zit geen acteur in. Maar ooit is het afgelopen. En dat het ooit afgelopen is, dat we dan alleen nog maar herinneringen en foto’s zullen hebben, maakt het juist zoiets bijzonders. De schoonheid van iets moois willen rekken terwijl dat helemaal niet kan, dat is wat er in die eierdoos, in die doos, in die archiefkast van het Literatuurmuseum gebeurt. 

 

Dat gebeurt daar niet voor de eeuwigheid, juist voor maar heel even. Jos en Joep en ik fietsten na ons bezoek aan Jagtlust een beetje verslagen naar huis, we waren te laat geweest. Maar je hoeft maar naar het Literatuurmuseum te gaan om de eieren te gaan bekijken en je bent er wél bij geweest. Bij een ei, bij een feest, bij Frederike, bij F. Harmsen van Beek. 

 

 

F. Harmsen van Beek, 1965. Foto: Eddy Posthuma de Boer, collectie Literatuurmuseum