Onlangs ben ik betrokken geraakt bij vissen. Dat zit zo: ik werd uitgenodigd om voor een maand te resideren op een eiland in de Tyrreense zee, Salina geheten, waar ze naast de visserij van het toerisme leven, maar waar door de coronacrisis al dik een jaar geen toerist gesignaleerd was. Om de toeristen terug te lokken probeerde ik een vis te vangen met een gedicht. Als ik een vis kon vangen met een gedicht zou ik bewijzen dat de vissen rond Salina van poëzie houden en wanneer dat bekend werd, zouden er van heinde en verre dichters naar het eiland komen om hun gedichten aan het vissenpubliek voor te lezen. Tussendoor zouden al deze dichters op het terras de lokale wijn drinken en de bevolking van Salina zou wederom rijk zijn.
Voor mij klonk dit als een waterdichte redenatie en ook de burgemeester van Salina, die mij een visvergunning verstrekte, zag de logica van mijn plan in. Maar terug in Nederland, nadat ik géén vis had gevangen, maar wel mijn avontuur had opgeschreven en als boek had uitgebracht, kreeg ik van vrienden en familie, van krantenjournalisten en tv-presentators steeds de vraag: ‘Hè?! Wat?! Waarom zou je een vis vangen met poëzie? Vissen kunnen toch helemaal niet lezen?!’ Ze werden er vaak zelfs een beetje giebelig van, terwijl ik het helemaal niet grappig bedoeld had.
Als je als beginnend schrijver niet serieus wordt genomen, en je ergert je daaraan, kun je mijns inziens drie dingen doen: je toon wijzigen (never!), de giebeligheid van je toehoorders omarmen of je optrekken aan gearriveerde schrijvers die ergens een thema of interesse met je delen, om zo te bewijzen dat ook jouw gedichten en verhalen legitimiteit bezitten. Volksstammen jonge schrijvers worden serieus genomen door de literaire kritiek (en het publiek) omdat hun geklets over een rotjeugd een beetje lijkt op andermans geklets over een rotjeugd. Geen schande natuurlijk, maar bij poëzie voor vissen ligt dit iets ingewikkelder. Want welke schrijver hield zich dáár al eerder mee bezig? In welke schrijverstraditie pas ik met mijn hengel en eiland en gedicht? Gelukkig schiet op dit soort momenten het Literatuurmuseum te hulp.
Bij poëzie voor vissen ligt dit iets ingewikkelder. Want welke schrijver hield zich dáár al eerder mee bezig?