Sint uit Utrecht kijkt in de spiegel

Rijm is één van de technieken die Martinus Nijhoff goed beheerst, zo is te zien in de sinterklaasverzen die hij schreef. ‘Sinterklaas stak monter / zijn zaklantaarntje aan / om in het pikkedonker / uit winkelen te gaan’. 

 

De sinterklazologie van Godfried Bomans is nog steeds verrukkelijke onzin

Lees ook

Martinus Nijhoff rijmt graag en virtuoos. Soms terloops en dan weer nadrukkelijk, soms in de vorm van binnenrijm maar vaak ook als eindrijm, dat even onopvallend als alomtegenwoordig in veel gedichten aanwezig is.

 

Toen Wilhelmina Eybergen (een vriendin, als schrijfster bekend onder de naam Harriët Freezer) ‘Het Uur U’ onder ogen kreeg, reageerde ze: ‘Toen ik ’t begon te lezen, speurde ik onmiddellijk een sterke invloed van Sinterklaas, en het kostte mij eerst moeite “de man” op zijn tocht eerbiedig te volgen. Gelukkig won de stilte op straat het tenslotte.’ Wat Eybergen misschien niet wist, is dat het sinterklaasgedicht een genre is dat Nijhoff met regelmaat beoefende. Bovendien stuurde hij, net als in ‘Het Uur U’, zijn hoofdpersoon graag op reis.

 

Brief van Eybergen aan Nijhoff, 30 april 1941. Collectie: Literatuurmuseum

 

Veel lezers weten dat niet, want in 1993 besloten Wiljan van den Akker en Gillis Dorleijn dat ze dit wel heel erg voor de gelegenheid geschreven werk niet moesten opnemen in de Verzamelde gedichten. Twee jaar later bladerde Carel Blotkamp voor het Jaarboek Letterkundig Museum door de correspondentie van Pyke Koch en zijn vrouw Heddy Koch-de Geer en trof daar sinterklaasverzen aan van Nijhoff.

 

Deze sokjes, warm van wol,

Maak ze met je voetjes vol.

Als ze dan nog koud zijn, kind,

Wijt het dan niet aan den Sint.

 

De regels waren voor Heddy, de sokjes voor haar in 1940 geboren zoon Peter. De Kochs waren niet de enige mensen met wie Nijhoff sinterklaas vierde; onlangs kreeg het Literatuurmuseum een verzameling brieven en sinterklaasgedichten uit de nalatenschap van Josine van Dam van Isselt, met wie Nijhoff in de jaren dertig en veertig een relatie had.

 

Niels Bokhove, de (her)ontdekker van die brieven, beschreef deze relatie in Awaters spoor (2010), een boek over Nijhoffs tijd in Utrecht. Nijhoff was getrouwd met Netty Wind, min of meer gedwongen toen bleek dat ze zwanger was. Ze zouden maar kort samenleven en hadden beiden hun eigen vriendinnen, maar bleven lange tijd getrouwd, al bestond die verbintenis grotendeels alleen op papier. 

 

Brief van Josine van Dam van Isselt. Collectie: Literatuurmuseum

 

Een van de belangrijkste vriendinnen uit Nijhoffs leven was dus Josine van Dam van Isselt, docent klassieke talen in de tijd dat Nijhoff in Utrecht woonde en studeerde. Hij was dat gaan doen omdat hij in de jaren na de dood van zijn moeder moeite had zijn weg te vinden. Hij besloot ‘om zijn leven een andere richting te geven’, aldus Bokhove.

 

Nijhoff ging deel uitmaken van de Utrechtse kring gelijkgestemde dichters, schrijvers en kunstenaars en gedijde daar goed: achteraf kun je vaststellen dat dit zijn productiefste, misschien wel beste periode was. Hij schreef er ‘Awater’ en de overige Nieuwe gedichten, en ook ‘Het Uur U’.

 

En dus ook een fraaie verzameling sinterklaasgedichten. Josine stuurde elk jaar een sinterklaaspakket aan haar broer in Maastricht. Zij zorgde voor de geschenken, en Martinus schreef er de gedichten bij, voor het eerst in 1934.

 

Sinterklaas zendt naar Maastricht

in de eerste plaats dit mooi gedicht

in de twee plaats – vergewis je –

een blinkend houten wonderkistje,

voor naaigerei of cigaretten

om op nachttafel of bureau te zetten.

Als je het kistje open doet

lijkt het een hoorn van overvloed.

Voor Noor zitten er een paar bakjes in.

De sokken zijn zeker naar Beyraat’s zin,

en voor Jacob is de wonderplant.

Maar hebben ze aan hun geschenken het land

en mochten zij er soms om gaan huilen

dan mogen Jacob en Beyraat nog ruilen

 

Geen gedicht om uitgebreid te analyseren, maar zelfs in dit genre wisselde Nijhoff vorm en toon af. Zo begint een gedicht uit 1940 bijna magisch, in strak opgebouwde kwatrijnen, met korte regels en onveranderlijk behendig rijmend (net als ‘Het Uur U’, zou Harriët Freezer hebben kunnen vaststellen). Anders dan de meeste Sinterklaasgedichten had Nijhoff deze tekst netjes uitgetypt.

 

Sinterklaas stak monter

zijn zaklantaarntje aan

om in het pikkedonker

uit winkelen te gaan.

 

Dank zij de ‘nieuwe orde’

was winkelen dit jaar

een kleinigheid geworden,

want alles stond al klaar.

 

De winkel binnenschrijdend,

knipprend in het licht,

zag hij een pijl, hem leidend

naar de afdeeling ‘Maastricht’.

 

Het gedicht gaat verder, de wonderlijke reis met bewegwijzering leidt deze Sinterklaas langs de cadeaus, en opeens duikt een nogal traditionele bespiegeling over het moederschap op, die ver afwijkt van wat in Nijhoffs leven de praktijk was.

 

Vroeger was voor een dame

het moederschap maar een rol:

men hield, als kindren kwamen,

het eigen leven vol.

 

Maar sinds we ons orienteeren

volgens gemeenschapszin,

is der vrouw diepst begeeren

op te gaan in haar gezin.

 

Vervolgens beschrijft hij de cadeaus voor de kinderen, om af te sluiten met een verrassing; de goed geïnformeerde Sint weet blijkbaar dat het gezin uitbreiding verwacht, en kondigt voor de nabije toekomst nog een geschenk aan, een zilveren rammelaar:

 

Sint kon het niet verzenden

want er stond geen naampje bij:

wel krijgt de kleine onbekende

zijn bisschoppelijke zegen hierbij.

 

Josine van Dam van Isselt en Martinus Nijhoff ca. 1935. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Een sinterklaasgedicht van Vasalis, daar hoeft geen cadeau meer bij

Lees ook

De gedichten stralen warmte uit – het klinkt een beetje alsof deze Sint graag had willen aanschuiven in dit harmonieuze gezin, een sentiment dat ook in andere verzen te bespeuren valt. Deze gezinsharmonie had hij niet met zijn vrouw Netty, en kon hij nooit bewerkstellingen met Josine zolang een scheiding niet tot de mogelijkheden behoorde. 

 

Sint richt zijn blik vaak naar Maastricht

en denkt: ‘Die mensen daar,

ze hebben wat ik zelf graag had:

ten eerste een kinderschaar,

ten tweede een huis, ten derde een vriend,

en – last but not least – elkaar.’

 

Nijhoffs Sinterklaas gaat vervolgens traditiegetrouw een voor een de cadeautjes af, om te eindigen bij ‘Jetje’ – Jet van Dam van Isselt, die de brieven en gedichten jarenlang zou bewaren. Zij kreeg zijde voor een jurk omdat ze:

 

‘iedere minuut

meer op een vredesengel lijkt’:

(aldus sprak tante Luut)

Dan brengt zij meer dan Sint u schenkt

Daarover geen dispuut.

 

‘Sint uit Utrecht’ weet wat hij mist en is in deze gedichten een even montere als melancholieke figuur die tijdens zijn jaarlijkse reis naar Maastricht ook steeds even een wat droevige blik in de spiegel werpt.