Het succes van Het wassende water
(1925-1927)
Gelijktijdig met het ontstaan van de plannen voor zijn propagandatocht door de polder, ontvangt De Man in november 1924 een rondschrijven van dr. Willem Moll over diens ‘Letterkundige Verzameling’. Kort daarvoor heeft De Man, naarstig op zoek naar financiële middelen uit zijn schrijfwerk, fragmenten van zijn nieuwe roman Het wassende water opgestuurd naar De Amsterdammer.
De Letterkundige Verzameling van Dr. Willem Moll
De Haagse gemeentearchivaris Willem Moll (1888-1962) is een fervent verzamelaar. Na het succes van de in 1923 in Den Haag georganiseerde ‘Eerste Nederlandsche Tentoonstelling voor Letterkunde’, start hij met het verwezenlijken van zijn droom, het aanleggen van een grote verzameling vooral letterkundige handschriften, brieven en andere documenten. De ‘Letterkundige Verzameling’ groeit binnen enkele jaren uit tot een omvangrijke collectie, die de basis zal vormen voor het huidige Literatuurmuseum, dat in 1954 werd opgericht als Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.
De Man wil graag meewerken aan het verzoek van de Haagse gemeentearchivaris. Hij zegt hem toe binnenkort een portret en ‘het handschrift van een mijner eerste verhalen’ toe te sturen, al maakt hij ook gelijk een voorbehoud:
Van die uitnodiging heeft Moll graag gebruik gemaakt. De Man nodigt Moll in een kort briefje van 9 februari 1925 uit om hem een kleine twee weken later, op zaterdag 21 februari, thuis aan de Nieuwe Gracht te Utrecht te komen bezoeken. Daar moet Molls keuze gevallen zijn op het manuscript van Het wassende water, de roman die op dat moment in feuilletonafleveringen in De Amsterdammer verscheen, en waaraan De Man nog volop werkte.
‘Hollandsche sfeer is prachtig, maar uiterst moeilijk te benaderen’
Na de ontmoeting volgen meer brieven, waarin De Man onomwonden schrijft over zijn eigenzinnige visie op de hedendaagse literatuur. Gevraagd naar zijn mening over Herman Teirlincks toneelstuk De man zonder lijf: de klucht der dubbelgangers, dat in die periode wordt opgevoerd en ook in druk verschijnt, beschrijft De Man in een brief van 3 mei 1925 expliciet zijn afkeer van dit ‘bloedeloos Hollandsch toneel’. Hij beschrijft het werk van Teirlinck, destijds veel gelezen en ook een van de succesauteurs in het fonds van de Wereldbibliotheek, als ‘in diepsten grond oneerlijk. ‘t Is jammer, want een grandioos auteur dàt is hij’. En daar blijft het niet bij. Iets verderop in de brief constateert De Man:
Het handschrift van Het wassende water
Vanaf 13 december wordt Het wassende water als feuilleton gepubliceerd in het weekblad De Amsterdammer, dat vanaf 14 maart 1925 verschijnt als De Groene Amsterdammer. In het tijdschrift verschijnt de gehele roman, bij elkaar in 28 afleveringen. Het slot wordt op 4 juli 1925 gepubliceerd. De Man stuurt Moll de katernen van al gepubliceerde tekstdelen toe, waarschijnlijk al kort nadat hij deze van de zetter terug heeft ontvangen. Tussen het zetten van de tekst en publicatie ervan in het weekblad zat de nodige tijd: zo stuurde De Man al op 5 juni, nog ruim voordat de laatste afleveringen van de roman in De Groene Amsterdammer zouden worden geplaatst, het laatste deel van het manuscript naar Moll. Dat was bij lange na niet de tekst van de boekpublicatie, die dat najaar zou volgen, want De Man was blijkens een toelichting aan Moll nog bezig om de roman te herzien:
Het wassende water en de watersnood
Het wassende water verschijnt eind november 1925 in boekvorm. Het is de klassiek geworden roman over de boerenzoon Gieljan Beijen, die worstelt met het traditionele calvinistische boerenmilieu waarin hij opgroeit. Daartoe aangezet door zijn overheersende moeder, verloochent hij zijn liefde voor het daggeldersmeisje Nelia en gaat hij een verstandshuwelijk aan met de jonge weduwe Aaigie Scheer. In het kraambed overlijden moeder en kind. Voorbestemd om de ouderlijke boerderij Water-Snoodt in het Utrechtse Hoenkoop over te nemen, kiest hij meer en meer zijn eigen weg. Daarbij brengt het voortdurende traditionalisme van zijn omgeving hem herhaaldelijk in conflict met zijn eigen geweten en moeizaam verworven inzichten. Uiteindelijk leiden zijn eigenzinnigheid en volharding ertoe dat hij, steeds handelend vanuit zijn geweten en praktische inzichten, opklimt tot voorname boer die het tot heemraad, hoogheemraad en dijkgraaf bij het waterschap brengt.
Wanneer het land getroffen wordt door een ernstige watersnood, is het Beijen die als dijkgraaf de beslissing neemt om de Krimpenerwaard en de Lopikerwaard op te offeren aan het water, waardoor een groot deel van het polderland – inclusief Beijens eigen boerderij Water-Snoodt – ten prooi valt aan het water. Maar het doortastende optreden van Beijen maakt dat een veel grotere ramp op het laatste moment voorkomen kan worden, waardoor Utrecht, Rotterdam, Gouda en Woerden droog blijven. Zijn hiermee verworven maatschappelijke aanzien verlost de zoeker Beijen echter nog niet van zijn voortdurende twijfel, die in belangrijke mate een religieuze worsteling is. Die vormt exclusief het onderwerp van het laatste hoofdstuk van de roman, dat enigszins los staat van de voorafgaande vertelling.
‘Wijd en diep en zuiver als de Hollandsche hemel boven het Hollandsche polderland’
De plotselinge actualiteit van Het wassende water draagt bij aan het succes van de ‘Watersnood-Roman’, die ook in andere opzichten gezien wordt als een voorlopig hoogtepunt in het werk van De Man. Voor Jo van Ham (1895-1985) in Opwaartsche wegen is Het wassende water ‘het beste boerenverhaal, dat we bezitten’ van een auteur die ‘steeds belangrijker’ wordt. Het Vaderland wijst er via Henri Borel met nadruk op dat het ‘zoo kort na de overstroomingen’ niet actualiteit alleen is die hem voor de roman inneemt en prijst uitbundig de uitbeelding van de hoofdpersonages én de beschrijving van het landschap: ‘Ik houd van dezen roman […] omdat de menschen, die er in voorkomen, zulke werkelijke, echte levende mensen zijn, en de atmosfeer van het mooie IJsselsche boerenland er zo voelbaar omheen trilt.’
De Hollandsche Revue, lange tijd het eenmanstijdschrift van Frans Netscher (1864-1923), was bij monde van ‘Luctor’ lovend over de suggestieve sfeer die uit de beschrijving van de landstreek sprak, en benadrukte De Mans waterstaatkundige kennis van het polderlandschap: ‘Herman de Man is blijkbaar uitmuntend thuis in alles wat polderaangelegenheden betreft, met Heemraden en Kameraars en Ingelanden en hij weet, zoo door den loop van de geschiedenis heen, heel wat belangrijks en wetenswaardigs er van mede te deelen.’ Maar bovenal was het de kwaliteit van de roman die onvergelijkbaar was met de overige literaire productie:
Dit boek van Herman de Man staat torenhoog en veilig en lichtend boven den steeds wassenden stroom van allerhande Nederlandsche en Vlaamsche middelmatigheden, eeuwige-trio-drama's, kinderpsychologieën, zielsproblemen van miskende kunstenaars en diamantslijpers-epossen!
Het is een zeldzaam boek, wijd en diep en zuiver als de Hollandsche hemel boven het Hollandsche polderland.Het stiefmoederlijk bedeelde hedendaagse Nederlandse boerenleven
En er zou meer succes volgen voor Het wassende water. In juni 1927 ontvangt De Man de C.W. van der Hoogt-prijs van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Hoewel er naar de mening van de commissie, volgens het verslag van de vergadering van de Maatschappij in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 8 juni 1927, verschillende romans voor deze aanmoedigingsprijs in aanmerking kwamen, viel de keuze van de commissie uiteindelijk op Het wassende water
omdat zij van oordeel was hierdoor den prijs toe te kennen aan het werk, dat zich boven de andere in aanmerking komende onderscheidde door volledigheid en gaafheid, en zoowel in den bouw van het verhaal als in de typeering der verschillende gestalten en het weergeven der omgeving, waarin de handeling zich afspeelt, van opmerkelijke begaafdheid blijk geeft. Het verheugt de commissie daarenboven, hier de aandacht te kunnen vestigen op een verhaal uit het hedendaagsche Nederlandsche boerenleven, dat in de moderne letteren wat stiefmoederlijk bedeeld bleef.