het verhaal
Ze laat het vel knappen en zuigt het sap op dat uit de vrucht tevoorschijn springt. Dan wrikt ze haar tanden los. 'Hè, nee. Ik heb zin in een kroket. Wie gaat er mee?' Ze legt de appel terug in haar lunchbox en stoot die van zich af. Hij tolt over de tafel en komt aan het verre uiteinde tegen de zijne tot stilstand.
'Mag je hebben, Yuri!'
Lachsalvo van haar vriendinnen. Naast hem klakt Tom geërgerd met zijn tong. Geen van beide kijken ze op. Als de meisjes weg zijn, neemt Yuri de onaangeroerde boterhammen.
'Ga je die echt opeten?'
'Ja. Ik heb nog honger.' Zo onverstoorbaar mogelijk begint hij te eten. Het brood is met de hand gesneden. 'Zalm,' meesmuilt Tom, die een vinger in de snee steekt om het beleg te checken. 'Typisch.'
Als de box leeg is, doet Yuri hem dicht en schuift hem als een sjoelsteen terug over de tafel. De appel stopt hij in een zijvak van zijn tas.
Na de pauze hebben ze Grieks. Yuri, die op de tweede rij zit, hoort zijn naam gefluisterd. Evelijn zit met haar vriendinnen achterin, waar het verhaal van de lege broodtrommel nu wordt overgedragen op de populaire jongens.
'Schooier!' hinniken die.
'Wat is hij, je vuilnisbak?'
'Mijn hondje.'
Iemand imiteert een kwispelende hond. Yuri kijkt niet om, maar hij hoort iemand hijgen en Evelijn lachen.
Hij heeft een speciale hekel aan Grieks. Niet aan de verhalen, die zijn helder en dramatisch, maar aan het gekriewel van de tekst: die rare letters met hun haakjes en accenten, de lidwoorden die overal tussendoor staan en nog vervoegd worden ook, de veranderlijke volgorde binnen een zin. In feite heeft hij vooral een hekel aan Grieks omdat dat het zijn enige cijfer in een rij negens is dat ondersteboven is terechtgekomen.
Er tikt iets tegen zijn achterhoofd. Ze proesten, achterin. Een tweede propje landt op zijn bureau.
'Evelijn. Kom jij maar eens even vooraan zitten,' bast de leraar.
Het meisje heupwiegt door het gangpad, en maakt intussen kleine kusgeluidjes als om de tas te lokken die ze aan het hengsel achter zich aan sleept. 'Ps-ps-ps...'
Een nieuw lachsalvo.
Op de voorste rij, achter het bureau van meneer Biermans en pal voor Yuri, ploft ze neer. Biermans schudt zijn hoofd. 'Zo voerde Kalypso de manschappen van Odysseus rond nadat ze ze in dieren had veranderd,' declameert hij. 'Evelijn, nu je hier toch bent, wil je vast wel vers twaalf voor ons vertalen.'
Ze neemt haar krullen samen op haar achterhoofd en laat ze los. Langzaam kruipen ze terug over haar schouders. In het zonlicht dat schuin het lokaal binnenvalt, blinkt hun bruin met rood. Het meisje neemt de tijd, opent haar boek, bladert zuchtend, leunt voorover. In de opening tussen zitvlak en rugleuning kan Yuri boven haar spijkerbroek een stukje van haar onderbroek zien, wit met een rood randje. Hij drukt zijn benen stijf tegen elkaar terwijl zij in één zucht het vers vertaalt:
'Op Medusa's hoofd groeien slangen, en richtten zich sissend op; wie haar aankijkt, versteent en laat het leven.' Ze leunt achteruit en schudt haar krullen in Yuris gezicht.
'Uitstekend,' zegt Biermans.
Grieks is erg, maar gym is erger. Zeker vandaag.
'Evelijn, heb je geen t-shirt met méér stof?'
Zegt ze: 'Gym komt van gym-nasein, wat naakt oefenen betekent. Dus ik vind eerder dat ik nogal véél aanheb,' glinstert ze de leraar toe. Vertwijfeld laat hij haar dan maar in haar naveltruitje meedoen met trefbal. Haar buik ziet eruit als poedersneeuw, zacht, glooiend, een witte helling die sierlijk wegduikt tussen haar heupen.
Om alles nog erger te maken wordt Yuri natuurlijk als laatste gekozen en als eerste afgegooid, door háár. De bal dreunt tegen zijn gezicht. 'Die kant hoeft-ie al niet meer uit te knijpen,' zegt een jongen. Yuri haast zich van het veld, en zodra het lachen voorbij is en de aandacht verplaatst, verdwijnt hij geruisloos naar de kleedkamers.
Op zijn wang brandt een vuurrode vlek. Al zijn schaamte heeft zich daar geconcentreerd. Als hij zijn gezicht tegen het porselein van de wasbak houdt, gloeit het nog feller.
Hij wacht al een tijdje op een moment als dit. Nu haalt hij een klein plastic doosje uit zijn tas en loopt via de toiletten van de jongens- naar de meisjeskleedkamer. Daar ligt haar tas met de kapotte hengsel, haar kleren in een hoopje op de bank ernaast gesmeten.
Yuri aarzelt als hij voor haar spullen staat. 'Jeukpoeder! Ik zou me doodschamen voor zo'n gebrek aan fantasie. De volgende keer komt hij zeker met een scheetkussen, de kleuter.'
Haar spijkerbroek ligt naast haar schoenen op de grond, de pijpen ingedrukt als een slordige harmonica. Uit een van beide steekt een stukje witte stof. Voorzichtig trekt hij het tevoorschijn, herkent de fijne rode bies. Het slipje is gedragen, ze moet het net hebben uitgetrokken. Op het witte katoen van het kruis glimt een vaalwitte veeg, dik als zure room.
Voor Yuri een besluit heeft genomen, klinkt er verderop een deur. Geschrokken deinst hij achteruit.
Als hij even later terug de gymzaal in glipt, zijn ze nog altijd bezig met hetzelfde partijtje. Zelfs de leraar ziet hem niet binnenkomen, verblind door de ongerepte sneeuw. Het zou Yuri verbazen als iemand hem gemist heeft.
Thuis haalt hij de appel tevoorschijn. Evelijns tanden staan in zijn huid: twee boogjes, waarvan de onderste naar hem lacht. Door de kracht waarmee ze beet, is een reepje van rode het vel mee naar binnen, het bleke vruchtvlees in gedrukt, zodat het lijkt alsof de appel bloedt. Hij neemt er een foto van.
De volgende dag fotografeert hij de appel opnieuw. En zo verder, terwijl een donkerbruine vlek zich uitbreidt rond elke beet en het vlees inzakt onder het rimpelende vel. Witte schimmeldraden spinnen zich op de wonde, als om die te hechten. Yuri stelt zich voor dat Eefjes mond er nog omheen zit, dat haar hoofd als dat van een gebraden varken op zijn tafel ligt, met die appel in haar bek.
Hij begint aantekeningen bij te houden van kleur, geur en gewicht. Zijn scheikundeleraar, die bijna huilt van dankbaarheid voor zoveel interesse, helpt hem aan laboratoriummateriaal, pipetjes en petrischaaltjes. Al snel staat zijn kamer vol met kleine plantenkassen vol met schimmels, en moet hij dulden hoe zijn moeder een knipsel uit het lokale krantje - 'Lunterse student schrijft prijswinnend profielwerkstuk' - twintigmaal laat kopiëren om het rond te kunnen sturen aan familie en bekenden.
Eén van die kopietjes fladdert tevoorschijn als hij, dertig jaar later, dat werkstuk openslaat. Hij heeft het nooit meer ingezien, en toch de doos waar het in zat van de ene naar de volgende woning gesleept terwijl hij ging studeren, promoveren, toen hij zijn baan kreeg bij het CBS, ging samenwonen en tenslotte hier terecht kwam. Hij bewaarde het, dacht hij, zoals andere mensen hun tot een schoenveter verdroogde navelstreng bewaren: hiermee was het ooit begonnen, hiervan had hij zich vrijgemaakt. Als hij nu dacht aan zijn post van onderzoeker - senior onderzoeker - bij het Centraal Bureau voor Schimmelculturen, als hij dacht aan de reputatie die hij op het gebied van gisten had verworven en zijn ongeëvenaarde kennis op het gebied van huid- en geslachtsinfecties, dan waren deze aantekeningen over verschrompeld fruit bij vergelijking even infantiel. Toch was het met die appel dat zijn expertise ooit begon.
Yuri neemt de foto's uit hun nette mapjes om ze nauwkeurig te bekijken; achterop is elke foto gedateerd. De neergebogen mond die Evelijns tanden in de vrucht hadden geopend, was al na enkele dagen die van een oude vrouw geworden: ingedroogd en samengeknepen, het rode vel gevlekt en gerimpeld. Op de volgende foto werden de mondhoeken vochtig en begon ze te kwijlen.
Hij hoopt dat Evelijn, als hij haar straks terug ziet, net zo'n mond zal hebben.
De uitnodiging heeft hem overvallen. Niet alleen omdat hij niemand meer kent van zijn middelbare school, maar ook omdat het Evelijn was die het initiatief had genomen: zij, die dag in dag uit duidelijk maakte dat ze niet kon wachten om van hen stumperds af te zijn, zij, godin tussen de lepralijders, de ene perfecte appel die de hele pokdalige mand voor lul zette. En toch, hier staat het: 'Ik denk met warmte terug aan onze jaren op het lyceum, en verheug me erop om onze klas na al die tijd weer bij elkaar te zien. Hartelijks, Evelijn Boersma.'
Hij staart naar dat laatste woord, dat achter haar naam gespannen is als een kar achter een hinde. Tussen haakjes heeft ze haar oude achternaam toegevoegd. 'Voor de duidelijkheid,' puntkomma streepje haakje. Als bijlage bevat haar e-mail de oude klassenfoto en de oude schaamte.
Mevrouw Boersma, denkt Yuri, heeft een talent voor feestjes. Deze reünie is uitstekend geregeld: sfeervol zaaltje, goede bediening. Uit de speakers klinken de beste nummers van die tijd, luid genoeg om hen op hun gemak te stellen maar niet zo hard dat het meer moeite kost om te spreken dan om elkaar te horen zwijgen. En bijna iedereen is opgedaagd. Ook nu nog kan niemand Evelijn iets weigeren.
Hulpeloos ziet Yuri toe hoe de oude patronen zich onmiddellijk herstellen. Hij heeft zijn best gedaan, zich gepantserd met voornemens en zijn beste pak, maar zodra hij binnen is wordt hij aangeklampt door Evert, dat stuk imbeciel van wie hij zich niet meer los kan maken terwijl zijn biertje lauw wordt in zijn hand. Dertig jaar hebben ze zich het snot voor de ogen gewerkt, en waarvoor? De mooie meisjes en de stoere jongens, de losers en de nerds hokken nog steeds samen. Ze weten dat aanzien en afzien besmettelijk zijn.
Pas na tien minuten ziet hij Evelijn. Ze komt binnen met een dienblad vol met iets dat eruit ziet als ijshoorntjes, maar dan van zeewier en gevuld met iets gezonds. Daarmee gaat ze rond, een hand onder het dienblad, de ander vrij om in schouders te knijpen en mensen te omhelzen, waarbij ze de scheidslijn negeert die zich door de ruimte slingert, alsof zij als enige immuun is voor sociaal ongemak. Sympathiek maar superieur.
Mannen rijpen als kazen, vrouwen verrotten als fruit. Quod non. Evelijn heeft niets van haar schoonheid verloren. Ze is uitgehard, als een taart die na het tedere rijzen en blozen ferm wordt en koel; maar nog altijd vormt haar gezicht vanuit elke hoek vanzelf een compositie. De ongenaakbare jukbeenderen en de rechte neus zijn zelfs nog zichtbaarder dan toen.
Ze komt dichterbij. Met haar dienblad op een soepele pols geheven slalomt ze door de ruimte. Zoals ze loopt: eerder schaatsen dan iets anders, steeds opzij om vooruit te gaan. Dan staat ze voor hem en kijkt ze hem aan.
'Yuri!' zegt ze. En begint te praten, over de opkomst, de plek, het weerzien, gemakkelijk en zonder gêne zegt ze net geen platitudes. Terwijl ze praat en fonkelt laat ze haar ogen vlug langs zijn dunne haar scheren, zodat hij zich volledig kaal voelt.
'Wat doe jij tegenwoordig?'
'Ik ben mycoloog.'
'Wat?'
'Expert in de mycologie.'
'Mythologie? Wat grappig. Dan hebben we hetzelfde werk gekozen.'
'Mycoloog!' schreeuwt hij. 'Ik doe onderzoek naar schimmelculturen. Gisten, schimmels, fungi.'
'Maar dat bedoel ik! Ik doceer dode culturen. Grieks en Latijn, veldslagen en mythes. Gistwerk.' Ze lacht. 'En totaal door de motten aangevreten.'
Ze geeft hem een klein duwtje. Een kameraadschappelijk duwtje. Yuri moet zich inhouden om haar niet aan te vliegen.
'Zeg. Yuri, heb je nog steeds een hekel aan me? Dat mag, hoor, ik had ook een hekel aan mezelf op die leeftijd.' Haar lach vreet zich een weg naar binnen. 'Volgens mij was ik behoorlijk onuitstaanbaar, maar dat besef ik me pas nu ik zelf twee pubers thuis heb. Heb jij zelf kinderen?'
Ze is een monster, denkt Yuri. Maar nu is ze zo godverdomde, zo genadeloos aardig. Lachend en fonkelend vernietigt ze zijn grote gelijk. En zodra hij een paar tellen naar haar lippen, naar haar ogen kijkt en bijna glimlacht, is ze weg, met haar hapjes en haar heupwiegende zelfvertrouwen.