Intermezzo
Het debuut: Verzen
In 1923 verscheen Verzen, Marsmans debuut in boekvorm bij Uitgeverij Ploegsma in Zeist, vanwege lagere drukkosten gedrukt in Berlijn met de nodige inzet van Arthur Lehning, die in die tijd actief was als drukker. De cover wordt gesierd door een houtsnede van Erich Wichman(n – die de tweede n uit zijn naam wegliet), die ook litho’s voor het binnenwerk maakte. Deze kwamen door technische problemen niet in de bundel terecht. Dertien jaar later memoreerde Jan Engelman wat dat debuut betekende: ‘De verschijning (...) is een datum geweest in de jonge Hollandsche literatuur. Geen jongere zal deze datum vergeten. Het roode boekje, dik zwart bedrukt, ging van hand tot hand. Iedereen kende het van buiten. Het deed een nieuwe verstechniek, een nieuwe ‘‘levenstechniek’’ ontstaan.’ Martinus Nijhoff noemde het debuut van Marsman het beste voorbeeld van expressionisme in de poëzie, mét de gedichten van Paul van Ostaijen.
Verzen is ook de uitdrukking van Marsmans vitalisme. Het zijn polaire gedichten over leven en sterven, heersen en ondergaan, vuur en licht. Hij verbeeldt in kernachtige bewoordingen, korte, onaffe zinnen, het vervulde geluk en de uitzichtloosheid van de leegte. Hij wil het leven tot in alle hoeken van zijn gemoed doorkruisen en beheersen, bezitten. Tegen zijn generatiegenoten zegt hij: ‘behoor tot het heden, het nu’, eigenlijk in de trant van het ‘Futuristisch Manifest’ van Marinetti.
De taal is vaak ontleend aan het soldateske, zoals in ‘Stralsund’: ‘Zon/ korte gevechten/ van smalle schepen/ in ommuurde verten’. En in Potsdam (een van de gedichten met een plaatsnaam als titel): ‘Schrijden/ goed soldaat zijn/ trommelvuursein inniger beminnen/ dan de schaduw van de blondste vrouw (...)’.
Na Verzen veranderde Marsman geleidelijk van toon. Aan Lehning schreef hij: ‘Ik schreef een 12-tal nieuwe verzen (...). Je zult zien dat ik de moderniteit (grof-genomen) overwonnen heb.’ Zijn gedichten worden klassieker. Een van de bekendste verzen uit deze periode is het vaak gebloemleesde ‘Afscheid’:
Afscheid
Slaap, met het donker, vrouw –
slaap met den nacht.
ons diepst omarmen
heeft den droom omgebracht.
donker en zonder erbarmen
zijn bloed en geslacht.
slaap met het donker, vrouw –
slaap met den nacht.
In 1925 verscheen zijn tweede bundel Penthesileia, waarin Marsman lang niet alle gedichten opnam waar hij over repte tegen Lehning. Hij was vervuld van zijn redacteurschap van De Vrije Bladen, waarin hij een aantal felle essays publiceerde. ‘De dichtkunst is eeuwig en onveranderlijk, maar haar verschijningsvormen wisselen met de tijd; en er kentert iets (...) en mogelijk ís het haar een nieuwe gedaante te geven.’ Marsman vond de tijd in de jaren twintig ‘vermoeid en vermoeiend’, al was het vitalistische vuur wat aan het doven, hij bleef zoeken naar een nieuw elan, in het persoonlijk leven en in de uitdrukkingsvorm van het gedicht. Hij zocht duidelijk naar medestanders, bentgenoten.
‘De groep is een genuanceerd organisme van eigen-aardige krachten, een levend verband.’ En niet alleen een levend verband, maar ook een bezield. In die beschouwingen, maar ook in zijn optreden was Marsman behoorlijk dwingend, alsof hij door zijn aansporingen een nieuwe generatie dichters kon vormen. Die illusie moest hij gauw opgeven. Teleurgesteld moest hij constateren dat veel van zijn collega’s op het verleden gericht bleven. De spanning en de drift die hij in de jaren na de Eerste Wereldoorlog had meegemaakt, gevoeld en tot uitdrukking had gebracht in zijn gedichten, ebde weg. De groepering waarvan hij het middelpunt had willen zijn, kwam niet tot stand. Hij nam dan ook al snel afscheid van zijn redacteurschap van De VrijeBladen.
Marsman wilde ook politieke stukken in het tijdschrift opnemen, maar daar voelden zijn mederedacteuren niet voor. Hij werd in veel opzichten een dolende. Hij was op zoek naar een structuur die het persoonlijk leven kon omvatten, dat leven dat hij steeds vaker bedreigd zag door de dood, door de angst voor en het verlangen naar die dood. Het is in die periode van zoeken dat hij gefascineerd raakte en zich aangetrokken voelde door de daadkracht van het fascisme en de hiërarchische structuur van het katholicisme.
HEIMWEE
De tijden zijn zwart.
wij zijn eeuwen en eeuwen te laat geboren
in een mantel gehuld, door een
engel op weerlichten doortocht verloren
en door het onuitroeibaar heimwee vervuld
den Koning te zien voor Wien ik had willen strijden,
schrijd ik naar den Dood
en die een Krijgsman had willen zijn
in de hartstochtelijkste aller tijden,
maar nu in late verwilderde woorden gewagen
van eeuwen, die versomberden tot verhalen
– duister en vurig – van Kruistochten
en Kathedralen.1924