Bril van Nicolaas Beets

Beets als predikant

Vroomheid en betrokkenheid

I

n 1840 zit het studentenleven erop en treedt Nicolaas Beets aan als Nederlands-hervormd predikant in zijn eerste gemeente, die van Heemstede. Vriend en collega Johannes Hasebroek, die zich voor zijn aanstelling heeft ingezet, leidt hem in tot het ambt. Meteen gaat Beets zich herderlijker en vromer gedragen dan men van het gewend is. Hij was altijd al een overtuigd christen – het werk van de door hem bewonderde Willem Bilderdijk heeft hem daarin gesterkt – maar nu hij dominee is raakt hij veel dieper doordrongen van zijn geloof. Zijn voornaamste pastorale taken bestaan uit catechiseren, huis- en ziekenbezoek, theologische studie, diensten voorbereiden en preken, gewoonlijk wel drie keer per week. In zijn kanselredes stelt de jonge theoloog de gereformeerde dogmatiek voorop en bezigt hij de tale Kanaäns. Dat plechtstatige taaleigen zal hij pas na verloop van tijd loslaten.

Portret van J.P. Hasebroek door Willem Grebner, 1844
Portret van J.P. Hasebroek door Willem Grebner, 1844
2
foto's

In 1854 stapt Beets over naar een volgende werkkring, de veel grotere hervormde gemeente van Utrecht. Een afscheidsvers, Klaagzang bij het vertrek van den Weleerw. Zeer Gel. Heer Dr. Nicolaas Beets, Predikant, van Heemstede naar Utrecht, naar een oud lied van wijlen Habakuk Hildebrand, in leven koster en schoolmeester te Beeck, vrij gevolgd en met aanteekeningen verrijkt door Dirk Lubbertszoon Triglandt, Oud Med. Doct., Lid van verschillende geleerde en letterkundige Genootschappen, is komisch bedoeld, maar verheelt niet dat Heemstede de dominee met lede ogen ziet gaan. De auteur van het vers is trouwens een anonieme tegenstander van de orthodoxie: ‘De meeste orthodox-regtzinnigen zien zelden regt snugger uit de oogen’. Wellicht reageert hij hiermee op bezwaren die in Utrecht geuit zijn tegen Beets’ benoeming: hij zou niet orthodox genoeg zijn. Hoe het ook zij, op Hemelvaartsdag houdt Beets zijn afscheidsrede, die hij later uitgeeft onder de titel De blijvende Heiland. Vertrekpunt is Mattheus 24 vers 20: ‘En ziet, ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding der wareld’, de laatste woorden die Jezus tot zijn discipelen sprak. Beets besluit met de wens dat hij aan het einde der tijden herenigd zal zijn met hen die oprecht geloven en zich hebben overgegeven aan God.

In de voorafgaande jaren is hij al aangezocht om predikant te worden in Middelburg (waar Hasebroek inmiddels werkt) en, tweemaal, hoogleraar aan het theologisch seminarium van de Nederduitsch Gereformeerde Kerk in het Zuid-Afrikaanse Stellenbosch, maar daar ging hij niet op in. Een beroep naar Utrecht en zijn Domkerk is echter te prestigieus om af te wijzen. Beets zal er zijn ambt twintig jaar uitoefenen, al proberen andere steden opnieuw zijn interesse te wekken. In 1859 wijst hij een uitnodiging uit Rotterdam af, en twee jaar later een uit Den Haag. Als hij voor dit laatste besluit een huldeblijk van Utrechtse vereerders ontvangt, bedankt hij hen met een gelithografeerd gedicht.

Intussen blijft zijn populariteit groeien, ongetwijfeld mede doordat hij zich steeds minder dogmatisch is gaan opstellen. Nu probeert hij onder zijn gehoor eerder een godsdienstige en moreel verantwoorde levenswandel te bevorderen, en ook in zijn uiterlijke verschijning komt hij dichter bij de gewone gelovige te staan: droeg hij in Heemstede nog de traditionele domineessteek, in Utrecht is hij de eerste predikant die hem niet meer opzet.

Over de weerklank van zijn prediking heeft Beets niet te klagen gehad. In Heemstede komen aanzienlijke families die in de omgeving hun buitenplaatsen hebben, de Van Lenneps bijvoorbeeld, per rijtuig naar de kerk om naar de bekende dominee te luisteren. Volle kerken waren voor Beets geen uitzondering. Toch lopen de meningen uiteen over de kwaliteit van zijn kanselwelsprekendheid. De inhoud van de preken wekt vaak diepe indruk, maar de vormgeving laat wel eens te wensen over. Zo verliest Beets zich regelmatig in ellenlange zinnen, waardoor hij moeilijk te volgen moet zijn geweest. Als hij in latere jaren overschakelt op een soberder taalgebruik weet hij zijn publiek beter te bereiken. Zijn prediking kenmerkt zich dan volgens Johs. Dyserinck:

door haren practischen inhoud; zijn optreden was waardig; zijn voordracht met zijne zachte welluidende stem was rustig en in hare eenvoud aangrijpend; zijne gebaren weinig en sober; zijne woorden de taal van het hart; zijn gebed drong door tot het gemoed zijner hoorders; zij baden met hem.

Dat gehoor strekt zich overigens uit tot ver buiten het kerkgebouw; veel van Beets’ preken verschijnen in druk. Naast zijn literaire werk begint hij in Heemstede een oeuvre uit te bouwen als godsdienstig publicist. Zo bundelt hij in 1845 Twaalf preeken en in 1853 verschijnt een boek over Paulus. In de jaren 1848-1851 is dan al in maandelijkse afleveringen de eerste reeks verschenen van Stichtelijke uren, een ruime selectie uit Beets’ Heemsteedse ‘ochtendpreeken’, waarvoor uitgever Bohn al een goedkope herdruk kan adverteren achter op Beets’ afscheidsrede. Stichtelijke uren ademt de geest van het Réveil, de internationale opwekkingsbeweging die in Nederland een grondlegger vindt in Willem Bilderdijk.

Afkerig van het rationalisme van de Verlichting benadrukt deze beweging het belang van harmonie tussen leerstelligheid en religieus gevoel en van persoonlijk doorleefde vroomheid. Daarnaast geeft het Réveil met praktische initiatieven uiting aan een sterk maatschappelijk engagement, bijvoorbeeld op het gebied van armen- en zwakzinnigenzorg, van alcoholisme- en prostitutiebestrijding. Beets laat zich hierin niet onbetuigd. Hij ijvert voor de oprichting van ‘zeemanshuizen’ die passagierende zeelieden op het rechte pad moeten houden en voor zending onder de ‘heidenen’, onder meer als bestuurslid van het Nederlandsche Zendeling Genootschap.

Dezelfde interesse voert hem in 1847 naar Engeland, om het jaarfeest mee te vieren van een Britse zendingsvereniging, waarna hij een bijeenkomst bijwoont van een Bijbelgenootschap en tien dagen later de anniversary van een Londens genootschap dat het christendom onder de joden wil bevorderen. Ten slotte volgen er vergaderingen van de Evangelical Alliance en van een Congregational Union. Van dit verbond wordt Beets zelfs tot secretaris benoemd. En ondertussen doet hij interessante contacten op, onder andere met de oprichter van beide laatste organisaties, de populaire en non-conformistische predikant en schrijver John Angel James en diens collega Baptist Noël, op wiens buitenhuis Beets ontvangen wordt in een deftige entourage. Hij brengt verslag uit van dit alles in zijn Herinneringen en indrukken van een kleine uitstap naar Londen, in Mei 1847. Brieven aan een vriend (1849), in de jaren 1847-1849 al verschenen in het christelijke maandschrift De Vereeniging.

In Nederland raakt Beets zeer bevriend met de aanjager van het maatschappelijk bewogen Réveil, collega Otto Gerhard Heldring, met wie hij in 1848 het Asyl Steenbeek in Zetten opricht voor de opvang van voormalige prostituees. In de jaren vijftig sluit hij zich aan bij acties om de slavernij afgeschaft te krijgen, onder meer met de toespraak ‘De Bevrijding der Slaven’ bij de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering van de Afschaffing der Slavernij in 1856. Datzelfde jaar wordt zijn gedicht ‘Een lied om bevrijding’, eerder verschenen in 1853, herdrukt in het publiekstijdschrift Lectuur voor de Huiskamer, met aangrijpende gravures van geketende en mishandelde slaven.

Hoezeer hij zich betrokken voelt bij de antislavernijbeweging en bij de zending blijkt eveneens uit de portretten van zendelingen en slaven die hij bewaart in een fotoalbum.

Beets trekt ook de aandacht van andere vertegenwoordigers van het Nederlandse Réveil, zoals de dichters Willem de Clercq en Isaäc da Costa, die naar hem komen luisteren als ze hun zomervakantie doorbrengen bij Heemstede. Met Da Costa ontwikkelt hij aanvankelijk een hechte vriendschap, al spaart die zijn kritiek op Beets’ literaire werk niet. Vanaf 1852 begint hij echter verwijderd te raken van de onbuigzame Da Costa. Ze hebben elkaar dan al regelmatig getroffen, bijvoorbeeld in Amsterdam bij de halfjaarlijkse vergaderingen van een uit het Réveil voortkomend, orthodox gezelschap dat opereert onder de naam Christelijke Vrienden. Het is een initiatief van Heldring om met een groepje predikanten en leken kerkelijke en maatschappelijke veranderingen in gang te zetten. 

Een andere centrale figuur in deze kring is de antirevolutionaire politicus Guillaume Groen van Prinsterer, voor wie Beets groot ontzag koestert, maar weinig sympathie. Beducht voor al te militante partijgangers, voor politieke invloed en tweespalt in de kerk blijft hij steeds meer op afstand. Liever spant hij zich in voor de vrijheid van onderwijs, voor het recht om bijzondere, dus christelijke scholen op te richten, zoals hij in 1852 zelf doet in Heemstede. Als secretaris van de Noordhollandsche Predikantenvereeniging bindt hij de strijd aan tegen het godsdienstloze openbaar onderwijs dat sommige kerkelijke liberalen verdedigen, volgens Beets uit ‘orthodoxofobie’. Maar van het orthodoxe kamp heeft hij net zo goed wat te duchten. In 1854 mengt hij zich in een discussie over de opleiding van predikanten, reden voor vroegere geestverwanten als Da Costa en Groen van Prinsterer om zich in het openbaar uit te spreken tegen de gematigdere Beets.

Portret in de pastorie te Heemstede, ca. 1850
Portret in de pastorie te Heemstede, ca. 1850

Naast het gedachtegoed van het Réveil is de ethische theologie een bron van inspiratie voor Beets’ Stichtelijke uren. Die denkrichting komt in de Nederlandsche Hervormde Kerk in zwang als reactie op het theologische modernisme, dat de Bijbel niet opvat als een goddelijke openbaring, maar als een verzameling historisch gegroeide, menselijke getuigenissen. Daartegenover bepleit de ethische richting een middenweg tussen orthodox dogmatisme en modernistische Bijbelkritiek. Dat Beets voor zo’n middenweg kiest, kan het succes helpen verklaren dat hij met zijn Stichtelijke uren heeft. In de loop der jaren groeit dit geschrift uit tot een van zijn hoofdwerken: de eerste reeks krijgt vervolgen in 1858-1860, 1875 en 1883; in totaal verschijnen negen delen met honderden preken. Bovendien beleven de Stichtelijke uren enkele herdrukken. Bloemlezingen eruit komen in 1859 en 1879 op de markt, nadat in 1856 al een keuze is verschenen in het Duits. Overigens brengt Beets nog een fors aantal religieuze geschriften uit onder andere titels, waarvan sommige vertalingen krijgen in het Duits, andere in het Frans en het Deens.

Nu eens zijn het overdenkingen bij bijzondere kerkelijke plechtigheden:

Dan weer demonstreert Beets zijn praktische inslag door aan te sluiten bij actuele ontwikkelingen. In 1846 bijvoorbeeld, als in Nederland een koortsepidemie heerst die onder andere zijn familie aandoet, publiceert hij ten voordele van behoeftige zieken in Heemstede De Christen by en op het ziekbed. Woorden van bestuur en vermaning in deze dagen, een jaar later, als de epidemie is weggeëbd, gevolgd door nieuwe ‘woorden van bestuur en vermaning’: De herstelde kranke. Ook kerkelijke en nationale jubilea grijpt hij aan, bijvoorbeeld met Houdt dat gij hebt. Kerkrede op den gedenkdag der kerkhervorming.