Hendrik Marsman
Dichter van een stervende tijd
Introductie
De zoekende Marsman
Zijn poëzie is direct, beroert het hart en blijft ook meer dan tachtig jaar na zijn dood actueel. Als dichter en als mens was Marsman op zoek naar een antwoord op die eeuwige vraag: wat is de zin van het leven?
Op Gedichtendag 2000 werd ‘Herinnering aan Holland’ (1936) van Hendrik Marsman uitgeroepen tot het Nederlandstalige gedicht van de eeuw. De beginregels ‘Denkend aan Holland/ zie ik breede rivieren/ traag door oneindig/ laagland gaan (..)’ behoren tot het collectieve geheugen. In tegenstelling tot Roland Holst, Leopold of Boutens, om drie min of meer willekeurige dichters uit hetzelfde tijdvak te noemen, worden Slauerhoff en Marsman, misschien door hun jeugdig elan, nog altijd intensief gelezen, ook door middelbare scholieren en studenten.
Begin 2019 verscheen een naar trefwoorden gerangschikte, door Jaap Goedegebuure samengestelde bloemlezing uit het werk van Marsman (1899-1940): Groots en meeslepend. Die titel is al veelzeggend. Zijn poëzie is direct, beroert het hart, heeft een enorme zeggingskracht en blijft ook tachtig jaar na zijn dood actueel.
Marsman heeft zelf zijn oeuvre in drie periodes verdeeld. Overigens verschenen de gedichten uit een bepaalde periode vaak pas later in bundels. In de eerste fase (1919-1926) sluit hij nauw aan bij de internationale en nationale stromingen van het expressionisme en het vitalisme. In de tweede (1926-1933) is hij duidelijk zoekend en speelt de doodsthematiek een belangrijke rol. Daarna leefde hij met zijn vrouw voornamelijk in het mediterrane Zuiden en ontstonden zijn poëtische herinneringen aan Nederland (1936-1937), waarvan ‘Herinnering aan Holland’ het meest bekend is geworden. Aan het eind van zijn korte leven werkte hij aan de klassiek geworden bundel Tempel en kruis (1940), een balans van zijn eigen leven en van tweeduizend jaar westerse cultuur.
In dit verhaal ligt het accent op de ontwikkeling van Marsmans denken en van zijn poëzie tot de jaren dertig. Maatschappelijk gezien was dit een zeer tumultueuze periode. De ongekende verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog, de revoluties die in Duitsland en Rusland uitbraken en de nieuwe kunststromingen die ontstonden en een breuk vormden met het (burgerlijke) verleden, zorgden voor een sfeer die later werd getypeerd als ‘dansen op een vulkaan’. Marsman sloot in het decennium na de Eerste Wereldoorlog talrijke vriendschappen, vooral met literatoren. In het begin van de jaren twintig bracht hij twee zomers in Duitsland door die bepalend bleken te zijn voor zijn vroege poëzie. In 1924, één jaar na de verschijning van zijn debuutbundel Verzen, werd hij redacteur (of: ‘de dictator der jongeren’) van De Vrije Bladen, een tijdschrift waarin hij bevlogen manifesten publiceerde en een appèl deed op ‘een sterk en bezielend groepsleven, naar het samenspannend verzet en elan van een jeugd’. Toen de zo gewenste vitaliteit uitbleef, trok hij zich eind 1925 teleurgesteld terug als redacteur om enkele jaren later die positie opnieuw in te nemen.
Daarna was Marsman druk doende een antwoord te vinden op die eeuwige vraag: ‘wat is de zin van het leven?’ ‘Een tijdperk van zoeken,’ noemde hij die periode later. Hij meende een antwoord te kunnen vinden buiten het strikt individuele door de band met een grotere structuur, een alles samenbindend geheel. Hij was enige tijd gefascineerd door de rooms-katholieke kerk, met name door haar strenge hiërarchie. Vooral in zijn vriendschap met de zeer gelovige, jonggestorven dichter en essayist Gerard Bruning werd er geschreven én gesproken over de waarde van de traditie en het belang van geloofszekerheden. Zoals veel intellectuelen werd ook Marsman geïntrigeerd door de kracht en uitstraling van het fascisme. Met de uitgesproken fascistische kunstenaar Erich Wichman(n) had hij al eerder, in de jaren twintig, uitgebreid contact gehad, al hield hij zich verre van de al te drastische uitspraken en opvattingen van Wichman. Katholieke jongeren als Jan Engelman en Anton van Duinkerken, verenigd door hun medewerking aan het tijdschrift De Gemeenschap, bekommerden zich om de jonge dichter, die zichtbaar leed onder zijn existentiële strijd.
In dit verhaal wordt uitgebreid ingegaan op dat ‘zoeken’ van Marsman in de jaren twintig en op degenen die hem daarin beïnvloed hebben. Pas daarna vond hij zijn hoogstpersoonlijke draai met de collega-schrijvers van het tijdschrift Forum. De persoonlijkheid van de schrijver en zijn opvattingen stonden voorop en moesten in het werk doorklinken. Tussen ‘vorm en vent’ kozen zij voor het laatste. De individuele zoektocht naar een verbinding met het verleden, die de tegenwoordige tijd verlicht, mondde uit in Tempel en kruis, dat in 1940, het jaar van zijn dood, verscheen.
Intermezzo