Autobiografie in briefvorm
In de collectie van het Literatuurmuseum bevindt zich een bijzonder document van Willem Elsschot. Het maakt deel uit van de allereerste verzameling handschriften die de basis vormde voor het latere museum: de zogenoemde ‘Letterkundige Verzameling’ van dr. Willem Moll (1888-1962).
De Haagse gemeentearchivaris Moll schreef in 1936 diverse literatoren van naam aan om handschriften af te staan ten behoeve van zijn verzameling. Elsschot reageerde met een brief, maar wel een bijzondere, die in latere publicaties als zijn ‘Autobiografie in briefvorm’ door het leven zou gaan.
De hier afgedrukte tekst is ontleend aan het Volledig werk, deel 11, p. 73-76.
Mijnheeren,
Ik ontving uwe circulaire.
’t Spijt mij u geen handschriften te kunnen zenden, want die heb ik afgestaan aan het Vlaamsch Letterkundig Museum.
Nu schrijf ik u dezen brief opdat u toch iets zoudt bezitten.
Ik werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. Mijn vader heette Christiaan De Ridder en was geboren in Ekeren bij Antwerpen. Hij was bakker op de De Keyzerlei te Antwerpen. Mijn moeder heette Adela van Elst, geboren te Tongerloo of Westerloo in de Kempen.* Ik heb een broeder, Karel De Ridder, stadsdokter in Antwerpen en drie zusters: Louise, Marie en Emma (geclasseerd van oud naar jong, de oudste vooraan). Vier broers zijn jong gestorven.
Ik ging school op de Antwerpsche Gemeenteschool, Van Maerlandtstraat en later op het Koninklijk Atheneum van Antwerpen waar ik Pol de Mont – gezegend zij zijn naam – als professor van Nederlandsch had. Toen ik plusminus zestien was moest ik de school verlaten, hoofdzakelijk wegens baldadig gedrag. Ik werd toen loopjongen, eerst bij graanjoden,
Kahn & Schoen, Beddenstraat, Antwerpen, later bij de scheepsagentuur Tonnelier & Schepens, St Paulusstraat Antwerpen (firma voorgesteld als ‘Beltransat’ in ‘Een Ontgoocheling’). Daarna heb ik een paar jaar lang niets gedaan dan slenteren en boodschappen. In 1901 werd ik vader, en wel op 29 augustus, drie maanden nadat ik mij als leerling aan de Antwerpsche Handelsschool had laten inschrijven. In 1904 verliet ik die school na voleindigde studies en ging werken bij de Société Coloniale Anversoise, Rubensstraat, Antwerpen en enkele maanden later op de Banque de Crédit Commercial, Huidevettersstraat Antwerpen. Na enkele maanden
– ik bracht het zelden tot een jaar – aanvaardde ik een betrekking in Parijs als Secretaris van den heer Alfredo H. Bustos, Inspecteur van het Ministerio de Obras Públicas de la Republica Argentina. Van daar verhuisde ik, alleen en ongetrouwd, in 1908 naar Rotterdam waar ik Chef-Correspondent geworden was bij de firma Werf Gusto, firma A.F. Smulders, te Schiedam. Ik bewoonde drie huizen in de Snellinckstraat (het eene na het andere natuurlijk). Na enkele maanden ben ik getrouwd met de moeder van den jongen die in 1901 geboren was en bracht moeder en kind van Berchem bij Antwerpen naar Rotterdam over. Gedurende mijn verblijf in Rotterdam beschreef ik in ‘Villa des Roses’ mijn leven in Parijs in een pension de famille. Ik schreef daar ook enkele gedichten die in ± 1934 in boekvorm uitgegeven werden bij Enschedé te Haarlem. Na drie en een half jaar moest ik bij Smulders weg en ging werken als boekhouder-correspondent bij de firma De Ridder (toevallig een naamgenoot) te Delftshaven (nu Rotterdam). Na enkele maanden ging het niet meer en na een verblijf van vier jaar in Rotterdam, waar mijn oudste zoon, geïmporteerd uit België, school ging in de Tuinderdwarsstraat, keerde ik terug naar België waar ik een betrekking gevonden had als boekhouder bij de firma Herz & Wolff die gelatinefabrieken in Hasselt, Vilvoorde en Nevers (Frankrijk) exploiteerden. Na een jaartje verliet ik die gelatinemenschen en stichtte met twee vrienden de Revue Continentale Illustrée (beschreven in Lijmen). Ik ben, geloof ik, in 1912 uit R’dam vertrokken, met vrouw en twee kinderen. In Brussel woonde ik eerst in St Gillis, daarna in Auderghem en dan in Laeken. Toen brak de oorlog uit en ik verliet Brussel daags vóór de intrede van het Duitsche leger, dus in de eerste dagen van Augustus 1914. Ik zocht met vrouw en vier kinderen (overal kwamen er kinderen bij) een schuilplaats bij mijn ouders in Antwerpen, waar mijn vader in de Cuylitsstraat rentenierde.
Gedurende de oorlogsjaren was ik secretaris (alweer) van het Provinciaal Oogstbureel, Afdeeling van het Nationaal Komiteit voor Hulp en Voeding. Honger leed ik tijdens de Duitsche bezetting dus niet.
Gedurende de oorlog kocht ik nog twee kinderen, zoodat ik er nu zes heb: Walter, Adele, Willem, Anna, Jan en Ida.
Na de oorlog ging ik opnieuw in het reklamevak, ditmaal met een vriend L. Leclercq met wie ik de firma ‘La Propagande Commerciale, Leclercq et De Ridder’ stichtte. Later kwam er een Amsterdamsche jood bij, Lodewijk Daniël de Haas. Onze kantoren waren in Antwerpen, later in Antwerpen en Brussel. Die geschiedenis duurde tot 1931. Toen liet ik Leclercq met de Haas zitten en begon voor eigen rekening. En dat doe ik nu nog.
In 1932 of 1933 maakte ik toevallig kennis met den Nederlandschen dichter Jan Greshoff die mij aanzette nog wat te schrijven, wat ik gedaan heb (Kaas en Tsjip).
Ik woon op ’t oogenblik (trouwens reeds sedert 1919 of 1920) in mijn eigen huis (dat van de reklame komt) Lemméstraat 21 te Antwerpen. Mocht u in Nederland menschen kennen die hier reklame willen maken, dan houd ik mij voor de uitwerking aanbevolen.
Antwerpen, 17 Juni 1936
A. De Ridder
(Willem Elsschot)
= Alfons Jozef De Ridder
Mijn vrouw heet Jeannette Joséphine Scheurweghen geb. te Berchem op 2 April 1882.**
* Adela van Elst werd geboren op 16 september 1842 te Westerlo(o).
** Officieel heet Elsschots echtgenote Jeannetta Josephina Scheurwegen.