Willem Elsschot! Deze naam is bezig een programma te worden
Het boek was af, de publiciteitscampagne kon beginnen. Het begon met een groot stuk van Jan Greshoff in Het Vaderland: ‘Een schrijver leest zijn boek voor’. Allereerst maakte hij reclame voor de schrijver: ‘de merkwaardigste, boeiendste, levenskrachtigste Vlaamsche romancier die het zuiverste, rijkste en natuurlijkste Nederlandsch schrijft. Willem Elsschot! Deze naam is bezig een programma te worden.’
Over de voorleesavond schreef hij: ‘De lectuur van “Kaas” maakte op alle aanwezigen een merkbaren indruk. En waarlijk, in lange jaren heeft nog een litterair prozawerk, met een eenvoudige, eerlijke menschelijkheid, niet zoo ontroerd.’
Verpakt tussen twee moeders
En wat vond Menno ter Braak van de nieuwe Elsschot? Zijn directe reactie bleef niet bewaard, maar aan Greshoff meldde hij dat hij Elsschot geschreven had ‘dat ik het eenigszins jammer vind van het geheel, dat het begin meesterlijk en de rest heel goed is’. Hij doelde op de eerste hoofdstukken over de aftakeling, het overlijden en de begrafenis van Laarmans’ moeder. Elsschots reageerde:
‘Met wat je me schrijft ben ik het eens. Die toon van dat begin is niet vol te houden. Het onderwerp laat dat niet toe. Maar het is wenschelijk dat die toon aan ’t slot teruggevonden wordt, met andere woorden dat mijn kaas verpakt wordt tusschen twee moeders.’
Om dit te bereiken voegde Elsschot het voorlaatste hoofdstuk met de kerkhofscène aan Kaas toe. Hij had ook het begin kunnen weglaten, maar ‘dan wordt het werkelijk een kaasgeschiedenis en dat was de bedoeling niet’:
‘Het begin moest vooral dienen om direkt inzicht te geven in de gevoelige persoonlijkheid van de hoofdpersoon. Wat volgt profiteert daarvan, al geeft de gewone lezer zich daar zoo geen rekenschap van.’
Ik heb vandaag een bezoek gebracht aan ’t graf van mijn moeder,
of beter gezegd van mijn ouders. Ieder jaar ga ik, maar nu heb ik mijn bezoek
vervroegd om het helen van mijn kaaswond te bevorderen.
(Kaas, begin hoofdstuk 13)
Ter Braak bracht Elsschot ook op het idee om zijn beschouwing over stijl als inleiding bij Kaas op te nemen. Elsschot was ‘gevleid met de appreciatie’ en vond de suggestie ‘zeer eigenaardig, want ik moet erkennen dat het studietje onder den invloed [van] – en onder ’t denken aan – “Kaas” geschreven werd.’
Een boek voor mannen-uit-de-praktijk
Kaas verscheen, mét inleiding, vanaf juli 1933 in vijf opeenvolgende afleveringen van Forum. In oktober kwam de boekuitgave op de markt, uitgegeven door P.N. van Kampen & Zoon en geïllustreerd door de bekende Vlaamse houtsnijder Jozef Cantré.
​Zoals we eerder hebben gezien zorgde de ‘Inleiding’ bij Kaas er voor dat bijna alle recensenten in positieve zin over Elsschots stijl schreven. Dat was dus indirect aan Menno ter Braak te danken. Zelf deed hij ook een duit in het zakje. Vanzelfsprekend prees hij het begin van het boek uitbundig, maar hij viel – anders dan hij tegenover Elsschot en Greshoff had gedaan – de rest van het boek niet af:
‘Geen woord te veel, geen gebaar te dik, geen opmerking overbodig […]. In dien soberen toon van milden humor gaat het verhaal voort, tot het zich oplost in een nederlaag, die geen nederlaag is.’
Met Kaas vestigde Elsschot zijn reputatie als stijlschrijver. De uitgever had een iets ander idee van het boek, getuige de wervende woorden waarmee hij het bij de boekhandels aanbood: ‘Het is het boek van een der beste kunstenaars van dezen tijd; maar tegelijkertijd het boek van een man-uit-de-praktijk voor mannen-uit-de-praktijk.’ Het werkte wel: in drie jaar tijd raakte Kaas uitverkocht. Kaas marcheert altijd.
‘Wat zijn het voor soort zaken?’
Ik moest nu wel bekennen dat het in kaas was.
’t Is vreemd, maar ik vond aan dat artikel iets walgelijks en iets belachelijks.
’t Zou mij liever geweest zijn indien ik in iets anders had mogen handelen,
bijvoorbeeld bloembollen of gloeilampen, die toch ook specifiek Hollands zijn.
Zelfs haring, maar dan bij voorkeur droge, zou ik
met nog meer ijver verkocht hebben dan kaas.
Maar die firma over de Moerdijk kon, om mijnentwille, toch niet
van bedrijf veranderen, dat begreep ik wel.
‘Een raar artikel, vind je niet?’ vroeg ik.
Maar dat vond mijn vrouw nu juist niet. ‘Dat marcheert altijd,’ meende zij,
precies zoals Van Schoonbeke gezegd had.
(Kaas, hoofdstuk 4)