17 december 2020
Ha Roman,
Allereerst: hangt de glitterslinger al, daar ergens rondom je eet- en werktafel, en heb je de sneeuwspuitbus al leeggespoten?
Ten tweede: dank voor je brief, mijn eerste contact met de buitenwereld vandaag, al schemert het inmiddels alweer. Ik schrijf dit uitkijkend over de Brouwersgracht, in de raamkozijnen aan de overkant en op woonboten hangen lichtjes terwijl de straten zelf leeg zijn, het uitzicht heeft iets magisch – een filmdecor dat nog niet in gebruik is genomen.
Je hebt gelijk, veel van de vragen die wij elkaar een halfjaar geleden stelden spelen nu nog steeds en zouden we ook min of meer hetzelfde beantwoorden. Mensen veranderen niet, details veranderen. Je kunt hooguit constateren dat nog duidelijker aan het licht is gekomen hoezeer Nederland wordt gerund als bedrijf; cultuur is officieel als niet-essentieel gebrandmerkt, de Primera en de bloemist zijn open maar boekhandels blijven hoe dan ook dicht. Dat alles is natuurlijk pijnlijk, ontmoedigend, noem het maar op, maar het schrijnendste van de hele situatie is natuurlijk wel dat wij ondanks onze ongetwijfeld gemeenschappelijke afkeer – die we delen met iedereen uit de cultuursector – zo betrekkelijk gelaten ondergaan wat er allemaal wordt besloten en gesloten.
Zouden Bomans, Slauerhoff en al die andere auteurs over wie wij elkaar hebben geschreven, zich daar net zo makkelijk bij neerleggen, zouden die met pollepels en pannen naar de Dam zijn gegaan om op te komen voor cultuur?
Nu ja. Ik ben benieuwd hoe het te midden van deze stilte en de wat gelaten eentonigheid met jou gaat, Roman. Je bent dus heel hard aan het werk gegaan – een novelle, een roman, dat klinkt als bewonderenswaardige productiviteit. Zelf krijg ik juist weinig gedaan deze dagen. Misschien omdat de grotere schrijfprojecten die me in het voorjaar bezighielden inmiddels verschenen zijn, misschien omdat er op cultureel vlak zo weinig gebeurt: amper uitnodigingen of voorleesverzoeken, ik richt me vooral op losse stukken en verhalen voor een bundel ooit, eens (en denk daar meteen achteraan: hopelijk verschijnen er straks nog verhalenbundels, zijn er nog boekhandels die die willen verkopen). Wat ligt aan jouw werkdrift ten grondslag, Roman? Misschien verveling, misschien sluimerende onrust. Misschien ben je bezwerend aan het werk.
Ergens voelt het gek om je dit alles per brief te vragen want inderdaad, wij zagen elkaar de afgelopen maanden regelmatig; op het voetbalveld, voor jouw spelcomputer en aan jouw eettafel (jij komt nooit bij mij over de vloer, dus je hebt de leegte van de weggevallen kat hier niet kunnen aanschouwen, ook al dook hij meermaals op in onze briefwisseling). En inderdaad, je ramen staan tegenwoordig open wanneer ik langskom, zelfs als het buiten min of meer vriest, en we houden keurig afstand en je hebt altijd desinfecteermiddel in de aanslag – maar verder speelt corona in ons contact geen rol van betekenis.
Snakken we in deze pandemie naar publiek? Ik soms wel, geloof ik
Je kunt je afvragen waarom we elkaar dan alsnog over het onderwerp schrijven; snakken we in deze pandemie naar publiek? Ik soms wel, geloof ik. Maar volgens mij speelt bij deze correspondentie nog iets anders, en dat is simpelweg dat we al schrijvend tot andere, ik durf te zeggen zinnigere gedachtewisselingen komen dan wanneer we elkaar treffen. Alle vragen die jij mij in je brief stelde, stipte je in die vele uren samen niet eens zijdelings aan. Ik weet dat de eerste coronamaanden je flink ontregelden, dat je relatie op afstand door corona de nek om is gedraaid, dat je familie buiten Amsterdam woont en je hen deze periode niet vaak kan zien, maar tot dusverre hebben we het daar nooit echt over gehad, en ik heb nooit hardop geïnformeerd of je iets van je afschrijft.
Een vraag die mij zo nu en dan gesteld wordt, ook het afgelopen jaar: waarom schrijf je, waarom lees je, en elke keer denk ik dan heel eventjes, een paar tellen: pfoe, geen idee, maar daarna komt er al iets van een antwoord op. Ik schrijf – en lees – om grip te krijgen, of in elk geval de illusie van grip. Daarom zijn onze brieven tijdens de eerste lockdown mij ook nog altijd dierbaar, Roman: we probeerden overzicht te krijgen in de wirwar van informatie en nieuwtjes. En die wirwar heerst nog steeds, daarom was ik wel blij dat je me opnieuw schreef, ik was mentaal acuut weer terug bij Bomans, bij Van Deyssel, bij de correspondentie tussen Ter Braak en Du Perron – al die levens die inderdaad wezenlijk verschilden van de onze en daarmee onderstreepten hoe uniek deze periode is, hoe onvergelijkbaar met wat hiervoor is gebeurd.
Onlangs schoot me een Vestdijk-citaat te binnen dat jij afgelopen april stuurde, in een brief aan zijn secretaresse en minnares Ans Koster schreef hij in 1942 vanuit interneringskamp Sint-Michielsgestel:
In alle opzichten is het verblijf hier heel merkwaardig, en hoewel ik natuurlijk liever bij jou zat, moet ik toch zeggen, dat ik deze ervaring niet graag had willen missen – tenminste als het niet te lang duren zal en ik er zonder kleerscheuren afkom.
Ik geloof dat ik hier vooral aan moet denken omdat er een zekere tevredenheid uit spreekt, het talent om hoe onvoorzien of onwennig omstandigheden ook zijn er alsnog iets van te maken, een voorliefde voor het opdoen van vreemde, niet per se aangename ervaringen. Dat talent noch die voorliefde bezit ik, merk ik de afgelopen maanden nog meer dan in het voorjaar. Ik had de corona-ervaring graag willen missen, er hebben zich de afgelopen periode geen belangrijke inzichten of levenslessen voor mij geopenbaard.