Siegfried van Praag publiceerde meer dan zestig romans en essaybundels, waaronder Sam Levita’s levensdans (1926), De West-Joden en hun letterkunde sinds 1860 (1926), Saul (1947) en Jeruzalem van het Westen (1961). Van Praags eerste brieven aan Robbers zijn geschreven op de Spinozastraat 15 te Amsterdam, zoals het briefhoofd keurig vermeldt. De toon wordt met zijn eerste brief uit 1921 gezet: die is nederig. Van Praag heeft Robbers nodig om zijn verhalen gedrukt te krijgen. Robbers accepteert lang niet al zijn verhalen, maar publiceert toch een flink aantal.
Ogenschijnlijk monter blijft Van Praag zijn ideeën en verhalen voorleggen aan de hoofdredacteur, zelfs als Robbers hem in 1931 eens per omgaande kilheid in zijn schrijftoon verwijt, waarop Van Praag zich genoodzaakt ziet het afgewezen verhaal en zichzelf te verdedigen. Zijn brief besluit hij met: ‘Het troost mij, zoo mijn werk in U een vriend verloren heeft, uit Uw brief te lezen dat ik als persoon dat niet heb.’