‘Een fotograferend archeoloog, die thuiskomt met beelden van scherven werkelijkheid,’ zo kenschetste de jury Gerlach. In Wat zoekraakt (1994) zag zij het bewijs van een ‘rijp en intrigerend dichterschap’: ‘Gerlach toont in haar gedichten een “hang naar het onzichtbare in het zichtbare”’. ‘De fascinatie voor het niet vastgelegde lijkt de drijfveer achter deze poëzie. Er zijn nogal wat gedichten in de vraagvorm, waarbij het gaat om de relatie tussen tijdsmomenten en om de relatie tussen schrijven en de voorbije werkelijkheid. Daarin valt een voortdurende beweging op te merken van inzicht via vergeten naar zich herstellend inzicht, enzovoort.’
‘In deze gelijktijdigheid van losheid en orde spiegelt zich het verlangen naar de gelijktijdigheid van waarnemen, vergeten en herinneren,’ schreef de jury. Sigrid Bousset koppelt in het begeleidend essay het ‘spanningsveld tussen werkelijkheid, waarneming en herinnering’ waarin Gerlach zich bevindt aan haar fascinatie voor de fotografie. ‘Het heen en weer geslingerd zijn door herinneringen die vervagen, weer te voorschijn komen, nieuwe herinneringen met zich mee brengen die dan weer andere verdrukken: het bepalen van een eigen identiteit binnen het ongrijpbare spel dat het geheugen met je speelt, het zijn moeilijke opdrachten voor Eva Gerlach. (…) Woorden houden de dingen niet vast, ze creëren slechts een schijnbare orde.’ Maar als een fotograaf ‘slaagt [Gerlach] erin beweging te verbeelden – een glijdende, ondoorgrondelijke beweging tussen wat stolt en wat vloeibaar is, wat stilstaat en wat zich verroert, wat afwezig is en wat aanwezig, wat verleden en heden is, wat dood is en wat leeft.’