Zeven overwegingen bij een brief van Hugo Claus aan Simon Vinkenoog
In een druilerig Parijs in november 1950 schudden Simon Vinkenoog (1928-2009) en Hugo Claus (1929-2008) elkaar voor het eerst de hand. Ze zijn verrukt over hun ontmoeting en beginnen al snel een briefwisseling, die vooral tussen 1951 en 1954 erg intens is.
Beide schrijvers zijn in die periode nog piepjong, maar vormen wel al het centrum van het literaire wereldje. Ze maken deel uit van de zogenaamde Experimentelen of Vijftigers, een groep dichters die het na de Tweede Wereldoorlog heel anders wil aanpakken. Terwijl de maatschappij krampachtig teruggrijpt naar traditie om de oorlog uit te wissen, willen deze jongemannen de breuk juist bevestigen. De oorlog heeft iets fundamenteel veranderd en dat wil deze groep in hun werk laten zien.
Vele van deze experimentele dichters trekken naar Parijs. Jonge honden als Remco Campert, Rudy Kousbroek, Paul Rodenko, Gerrit Kouwenaar en natuurlijk Vinkenoog en Claus zelf wonen er op zijn minst een tijdje, net als de Cobra-schilders Appel en Corneille. De Franse hoofdstad wordt een broeinest van talent. De Nederlandse kunst en literatuur bevinden zich op een keerpunt.