‘Ik verlang naar je, je bent mun engel, ik de jouwe, helemaal jouw Lucebert’
Het is een grote kist, gemaakt van stevig hout. De korte kanten zijn witgeschilderd, de deksel laat onder een dikke zwarte verflaag alleen nog een vermoeden bestaan van een figuur in rood en groen. Maar op de lange kanten speelt zich een drama in twee delen af.
In de eerste scène zien we een vrouw. Ze draagt een blinddoek en een groen gewaad dat haar linkerschouder bloot laat. Achter haar staat een man in pak, die gebiedend naast zich op de grond wijst. Hij heeft geen hoofd, en in zijn hand houdt hij een kromzwaard.
In de traditionele iconografie staat een geblinddoekte vrouw in een gewaad – zeker als er ook een zwaard en een weegschaal bij komen kijken – voor Vrouwe Justitia, ofwel gerechtigheid. Haar blinddoek maakt haar sterk en nobel: ze is onbevooroordeeld. Met het zwaard voert ze haar afgewogen oordeel uit. Deze vrouw heeft echter geen weegschaal, en het zwaard ligt in andermans handen.
De man die haar gebiedt, is weinig meer dan een kostuum: tweedelig pak, wit overhemd, een nette das. We zouden kunnen zeggen dat hij autoriteit, orde, macht uitstraalt. Een kostuum is keurig en correct, het laatste vestimentaire bastion van de mannelijkheid, een kostuum is het establishment zelve. Zoek een foto op van eender welke internationale top, en dit is de outfit waarin de macht gestoken is.
Des te schokkender is het dat deze meneer zijn kop verloren is. De stomp van zijn hals bloedt niet eens, alsof dit een gewone staat van zijn is en de wond allang is geheeld. Het hindert hem niet, hoofdloos te zijn: zijn uitgestrekte wijsvinger velt alsnog het oordeel.
Op de andere zijde is het vonnis voltrokken. De hand van de keurig geklede man houdt een afgeslagen hoofd vast, terwijl achter hem de torso van de vrouw de geest geeft – die zweeft als een witte rookpluim omhoog.