De kist: Lucebert leent zich niet voor een Rubiks-kubus
Lubertus Jacobus Swaanswijk (1924-1994), pseudoniem: Lucebert – of ‘Keizer van de Vijftigers’, zoals één contemporaine criticus hem reeds noemde – leefde als jonge kunstenaar onstuimig (hij leefde buiten, sliep op banken), schreef onstuimig (de woorden botsten op elkaar), en schilderde onstuimig (de kleuren en vormen botsten op elkaar). Hij had, tot zijn huwelijk met Tony Koek in 1953, ook een onstuimig liefdesleven.
Lucebert debuteerde in 1951 als dichter met de bundel Triangel in de jungle, een sterk experimentele, expressieve bundel, maar bijvoorbeeld ook gevuld met gedichten tegen de politionele acties in Indonesië. Twee jaar eerder had hij als beeldend kunstenaar deel uitgemaakt van de CoBrA-tentoonstelling van Wim Sandberg in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Van de Vijftigers – Claus, Kouwenaar, Vinkenoog, Schierbeek en Campert – was Lucebert in het begin de bekendste: toen hij in 1953 bij ontvangst van de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam voor de bundel Apocrief als keizer het Stedelijk Museum wilde binnengaan, was Campert zijn vazal (de ceremonie werd afgelast). De Vijftigers vonden zichzelf ‘vrije mensen’, zij ageerden tegen kleinburgerlijke conventies, tegen de ‘lagen’ beschaving en de ‘lagen’ die op kunst werden gelegd, zij dachten en werken met hun ‘tong en handen’. Zij wensten opnieuw te beginnen, het allemaal anders te doen.
Eind jaren veertig, begin jaren vijftig, woonde Lucebert in bij de zes jaar oudere collega-dichter Bert Schierbeek en Frieda Koch. Schierbeek en Koch waren getrouwd en hadden kinderen, Lucebert was vrijgezel, schilder, dichter, schavuit: