‘Als je zulke puntgave boeken schrijft, mag je best een lul zijn’
Wie bepalen het beeld van een schrijver? Critici, biografen, collega’s? Uitgevers? De literatuurgeschiedenis maakt duidelijk hoe veranderlijk reputaties zijn, en hoeveel auteurs na hun overlijden anders werden gezien dan toen ze nog leefden – een verandering die zowel goed als slecht kan uitpakken.
Daarmee is niet gezegd dat auteurs zelf geen invloed uitoefenen. Van talloze vermaarde Nederlandse auteurs – ook van degenen die er prat op gaan niet aan hun reputatie te hechten – zijn voorbeelden bekend waarop ze (al dan niet bewust) hun imago versterkten, waarop ze zich een bepaalde literatuuropvatting juist wel of niet lieten aanleunen. Neem Gerard Reve, die zich veelvuldig afzette tegen Mulisch, en later ook tegen Hermans, en toch voortdurend van de grote drie sprak: een verzamelnaam die nog steeds voorkomt in schoolboeken, die er beslist aan heeft bijgedragen dat die drie auteurs ondanks al hun verschillen de meest gelezen en geprezen auteurs van hun generatie werden. Tegen datzelfde licht is het heel interessant om de brief te analyseren die Willem Elsschot, zonder twijfel een van de beste auteurs die ons taalgebied ooit gekend heeft, op 17 juni 1936 stuurde aan het gemeentearchief in Den Haag.