Als kind wilde ik me wapenen tegen het kwaad. Ik was toch al een bang kind, Paul van Loon bood handvatten. Ik had Het griezelhandboek minstens twintig keer herlezen, zo wist ik zeker wat ik moest doen mochten er ooit vampiers of geesten aan mijn bed verschijnen. Mijn moeder was na een tijdje verbijsterd: ‘Waar blijft die knoflook toch?’ stamelde ze voor de zoveelste keer, terwijl ze tussen de uien zocht. Dan gniffelde ik, want het lag allemaal onder mijn matras om de bloedzuigers met puntige tanden op afstand te houden. Ik kan me niet herinneren of ik ooit een brief aan Paul heb geschreven. Misschien vond ik dat iets te spannend.
Nu, vijfentwintig jaar later, duik ik de archieven van het Literatuurmuseum in om de fanmail aan Paul van Loon uit te pluizen. Alle brieven heeft hij bewaard, in totaal acht dozen met in elke doos vijf of zes mappen, in elke map meer dan honderd brieven – en dat is alleen uit de jaren negentig. Het was het begin van zijn Griezelbus-succes: het eerste van uiteindelijk zeven delen verscheen in 1991, het tweede in 1994. Bijna elke brief gaat over De Griezelbus.
Intuïtief kies ik acht mappen uit, waarvan ik alle brieven lees. Al snel wordt duidelijk dat de brieven in een aantal categorieën onder te verdelen zijn.