Leo Vroman: dichter, tekenaar, bioloog, eigenzinnig, geestig..
Leo Vroman (1915-2014), dichter en hematoloog, woonde en werkte vanaf 1947 in de Verenigde Staten. Hij zou er tot het eind van zijn leven blijven, want ‘liever heimwee dan Holland’, zoals hij het zelf voor de eeuwen verwoordde. Gelukkig voor ons bleef hij wel in het Nederlands schrijven, terwijl hij als Amerikaans staatsburger vanaf de eerste rij getuige was van cruciale historische gebeurtenissen in zijn nieuwe vaderland. Een van de belangrijkste, de moord op president John F. Kennedy in 1963, raakte hem diep; Vroman bleek een grote sympathie te koesteren voor de inmiddels legendarische presidentiële familie. Sterker nog, die gevoelens bleken warempel wederzijds.
Tussen 1963 en 1968 onderhield Vroman een correspondentie met Gids-redacteur Bert Voeten, die later gebundeld werd tot Brieven uit Brooklyn. Daarin lezen we hoe Vroman al de dag na de fatale aanslag de nood voelt om, zijns ondanks, in de pen te kruipen.
Waarom ik in godsnaam dit verslag schrijf weet ik niet. Ik hou trouwens niet erg van presidenten, maar van deze, en van zijn gezin, hield ik veel, ik heb een aanstaande vriend verloren, de sufferd, waarom droeg hij ook nooit een hoed, en waarom was hij zo jong; zo’n klein zaadje van metaal heeft hij in zich, in zijn gedachten op moeten nemen om helemaal tot volwassen held gerijpt te worden.
Vroman beschrijft hoe hij in zijn New Yorkse laboratorium aan het werk is wanneer hij van een jonge assistente te horen krijgt dat Kennedy beschoten is. Meteen haast hij zich naar de aangrenzende ziekenzalen, waar de patiënten ademloos aan hun televisietoestel gekluisterd zijn. Op de ene zender beweert men dat de president al dood is, op de andere is er nog hoop. Wanneer het nieuws definitief bevestigd wordt, is iedereen onthutst, maar noodgedwongen gaan Vroman en zijn collega’s door met hun professionele taken. Tot de dichter beseft hoe onzinnig dat is:
Enfin, ik belde [mijn vrouw] Tineke op, zodat ze haar padvindstersbijeenkomst af kon zeggen, we leefden nog allebei. Ik keek uit het raam naar de geweldig hoog wapperende vlag, maar hij daalde niet vanzelf, drie mensen moesten hem helpen. De ziel van zo'n grote man die zo'n grote baan had, moest zelf toch eigenlijk groot genoeg zijn om over het hele land met ontelbare draderige vingers alle vlaggen omlaag te trekken. Ik hoopte dat er een stukje van hem in het lab was waarmee viel te praten. Hoe is het er nu mee, beste vriendje, voel je je al wat beter? Ik zal wel voor je gezin zorgen, een leuke brief bijvoorbeeld zal iedereen wel voorgoed doen herstellen.