Waarom begon ik op mijn zestiende met het schrijven van een boek? Ik weet het weer: Evert Hartman
‘Kinderen,’ schreef An Rutgers van der Loeff in 1967, ‘maken me nooit moedeloos, integendeel. Ze maken minder schijnbewegingen, ze tonen onverhulder wat ze zijn en er schuilen in hen nog zoveel mogelijkheden. Ze zijn niet beter of slechter dan volwassenen, maar ze zijn wel een stuk echter.’
Het was niet zo dat volwassenen de kinderboekenschrijfster niet boeiden. Ook hen kon ze urenlang observeren zonder er een ogenblik genoeg van te krijgen, en daar hoefde niets bijzonders voor te gebeuren. Maar verhalen schreef ze gewoonweg liever voor kleintjes. Daar viel wat te halen, wist ze. Kinderen waren ontvankelijk voor (goede) invloeden en konden nog leren zich écht in anderen te verplaatsen. De verhalen van Rutgers van der Loeff zijn overwegend positief en gaan over idealen als doorzettingsvermogen, vertrouwen, vrouwenemancipatie en de strijd tegen discriminatie. Tot haar bekendste werken horen De kinderkaravaan (1949), Mens of wolf (1951) Rossy, dat krantenkind (1952), Het verhaal van de hond Max (1953) en Lawines razen (1954).
Over Het verhaal van de hond Max, ook wel Brieven aan een zieke jongen genoemd, was nogal wat te doen. Het boek bestaat uit een bundeling (fictieve) brieven van een moeder aan haar zieke kind. In vrijwel elke brief speelt Max, hun vroegere hond, een hoofdrol. Ziekte is een zwaar thema, maar wel geschikt voor minderjarigen, vond de schrijfster zelf. En eerlijk is eerlijk, na lezing – erg makkelijk is het boekje trouwens niet meer te vinden – vermoed je dat ze het inderdaad wel aankunnen.