Thea Beckman over het schrijven van historische jeugdboeken: maak het spannend, maar waak voor geschiedvervalsing

Thea Beckman heeft misschien wel de beste historische jeugdromans van heel Nederland geschreven. Wat is haar geheim? Marjolein Visser bekijkt een lezing die Beckman in 1980 gaf over het schrijfproces – van historisch onderzoek tot de keuze voor een meisje als hoofdpersoon.

 

Ik vraag: ‘Wie is het icoon van de historische jeugdroman in ons land?’ U roept in koor: ‘Thea Beckman!’ Een bewijs? De prijs voor het beste Nederlandse historische jeugdboek is vernoemd naar haar: de Thea Beckmanprijs. Misschien nog wel een groter bewijs: haar historische jeugdboeken worden al decennialang verslonden door miljoenen kinderen en jongeren in binnen- en buitenland.

 

Haar eerste en meest bekende historische jeugdroman Kruistocht in spijkerbroek (1973) won zowel de Nederlandse Gouden Griffel alsook de Divulgation Historique, de Europese prijs voor het beste historische jeugdboek. Maar ook haar andere historische jeugdboeken vonden een enthousiast publiek. Beckman ontving onder meer de Huib de Ruyter-prijs vanwege de belangrijke impuls die haar historische jeugdromans, zoals Geef me de ruimte! (1976), Triomf van de verschroeide aarde (1977), Het rad van fortuin (1978), Stad in de storm (1979) en Hasse Simonsdochter (1983), aan het geschiedenisonderwijs gaven. Ik smulde als kind én als volwassene van al deze boeken en tijdens en sinds het lezen ervan dacht ik vaak: hoe doét ze het toch? 

 

‘Waarom schrijft u eigenlijk voor de jeugd?’

Lees ook

In het archief van het Literatuurmuseum lees ik dan ook, met de opwinding van een tovenaarsleerling die de beste tovenaar het geheim van de bovennatuurlijke kracht probeert te ontfutselen, wat Thea Beckman (1923-2004) te vertellen heeft over het schrijven van die historische verhalen voor kinderen en jongeren. Wat te vermijden en waarop te letten bijvoorbeeld. Ik mag haar lezing ‘Hoe schrijf je een historisch boek voor de jeugd’ (later enigszins aangepast tot het essay ‘Het schrijven van historische jeugdromans’ – gepubliceerd in het Documentatieblad Kinder- en jeugdliteratuur 1987) inzien, in mijn handen houden, ruiken en nog eens lezen. De oorspronkelijk voorgelezen versie welteverstaan: inclusief typemachinefouten en hier en daar aantekeningen met vulpen. Zowel enthousiaste aantekeningen (‘héél erg’), als strenge (‘VOORBEELDEN!’). Detail: Beckman tikte deze uitvoerige, goed opgebouwde lezing op oud papier. Zwakke historische vertellingen zijn dan wellicht uit den boze voor haar – papierverspilling blijkbaar ook.

 

Geschiedenis, zo benadrukt Beckman, is nou eenmaal ‘gecompliceerde materie’, waaruit niet makkelijk een vlot leesbaar boek te destilleren is

 

Lezing van Thea Beckman ‘Hoe schrijf je een historisch boek voor de jeugd’, 1980

 

Om er meteen lekker in te komen beschrijft Beckman in deze lezing om te beginnen bondig, nonchalant bijna, hoe moeilijk het schrijven van (goede) historische boeken is. Geschiedenis, zo benadrukt ze, is nou eenmaal ‘gecompliceerde materie’, waaruit niet makkelijk een vlot leesbaar boek te destilleren is. Nog moeilijker, zo blijkt uit de lezing, wordt het als je besluit zo’n boek te schrijven voor kinderen. ‘Kinderen,’ vertelt Beckman, ‘lezen nu eenmaal graag over avonturen, spannende gebeurtenissen, achtervolgingen, ontvoeringen met bijbehorende bevrijding, over helden en schurken. De politieke en religieuze aspecten van het bepaalde tijdvak interesseren de jeugd veel minder.’

 

Toch moet je volgens Beckman waken voor geschiedvervalsing. In een ander opstel op vergeeld papier schrijft ze: ‘Al weet je dat je jonge lezers je nauwelijks kunnen controleren, je verantwoordelijkheidsbesef brengt mee dat je de research degelijk en nauwgezet uitvoert.’ Een waarheidsgetrouw verhaal schrijven is echter nog niet zo makkelijk.

 

In haar lezing onderscheidt Beckman vier vormen van geschiedvervalsing: 1) het sjoemelen met de feiten (waarover ze spreekt als ‘gruwelijk’ liegen); 2) een verkeerde interpretatie van de feiten geven (soms, zegt Beckman, is ze het zó erg oneens met interpretaties van historici, dat ze bij het beschrijven van een personage maar gewoon haar eigen intuïtie volgt); 3) het schrijven vanuit de inzichten en normen en waarden vanuit je eigen tijd en niet die van de beschreven tijd; en 4) het inkleuren van de historische personages met de kennis en gevoelens van nu.  

 

‘Ze wisten ándere dingen, ze hadden een andere opvatting van de wereld, van de werkelijkheid en van zichzelf’

 

Alle vier deze vormen van geschiedvervalsing zijn moeilijk te vermijden, omdat ‘men schrijft over een tijd die men niet kent’. Met andere woorden: wanneer een twintigste-eeuwse auteur een historische roman schrijft, zal die auteur altijd twintigste-eeuwse personages in de context plaatsen. Je probéért wel anders als auteur, stelt ze. Ze doet zelf erg haar best om zich in te leven in historische personages. Zo spit ze vakliteratuur door, maakt ze (zo vind ik in een andere tekst van haar die ook in het archief ligt) ‘tijdrovende’ onderzoeksreizen en verricht ze moeizaam speurwerk over de mensen die soms tientallen jaren en soms eeuwen vóór haar leefden.  

 

‘Ze wisten ándere dingen, ze hadden een andere opvatting van de wereld, van de werkelijkheid en van zichzelf,’ zegt Beckman over de mensen die zij in haar boeken tot leven probeert te wekken. Die andere kennis en opvattingen moet je als auteur serieus nemen. Zo bloedserieus dat er een historisch kloppende werkelijkheid in het boek ontstaat met ‘echte’ personages.  

 

Al haar gedegen research en strenge eisen doen wellicht vermoeden dat Beckman haar historische jeugdromans op rationele wijze opbouwt of haar teksten als het ware invult in een tevoren uitgedacht historisch kader. Het tegendeel is waar. Dit zit ’m, zo blijkt uit de lezing, in haar zeer intuïtieve interactie met haar personages tíjdens het schrijfproces. 

 

Thea Beckman achter de schrijfmachine met haar zoon Jerry, 1960. Collectie Literatuurmuseum
Thea Beckman met haar zoon Jerry, 1960. Collectie Literatuurmuseum

 

Beckman creëert, zo blijkt, haar historische personages niet zozeer zélf: zij komen tot haar. Personages uit de Honderdjarige Oorlog en de middeleeuwen bezoeken de creatieve hersenen van Beckman. Soms, beschrijft ze, treedt er tijdens het schrijven gewoon een personage een hoofdstuk binnen van wie zij ‘niks afweet’. Ze voegt toe: ‘En altijd betekent het, dat ik het hele boek nog eens van voren af aan moet gaan schrijven, en daarna nog eens, net zolang tot alle feiten, alle gebeurtenissen en vooral [let op dit ‘vooral’!] alle personages: bedachten en binnengekomenen, keurig op hun plaats staan.’ 

 

Het is kraakhelder en we kunnen het volgens Beckman blijkbaar niet vaak genoeg horen: personages in historische jeugdromans moeten leven, of beter gezegd, geleefd kunnen hébben.  

 

En niet zelden zijn dit meisjes en vrouwen. Beckman rekent af met de vanzelfsprekendheid dat in de meerderheid van de historische jeugdboeken een jongen de hoofdpersoon is. Ze zegt erover: ‘Ik wilde het anders, want door een verstarde gewoonte heen breken is mijn lust en mijn leven.’ Maar dit is niet haar enige reden: uit studies is gebleken dat het passieve en immobiele beeld van meisjes en vrouwen in de geschiedenis verkeerd is. Vrouwen en meisjes moeten daarom mobieler en minder passief zijn dan ze vaak in historische boeken beschreven worden, vindt Beckman, anders wordt er geen recht gedaan aan de historische werkelijkheid.  

 

‘Ik wilde het anders, want door een verstarde gewoonte heen breken is mijn lust en mijn leven’

 

Terwijl ik, as we speak, Beckmans historische jeugdromans vol vrouwelijke (hoofd)personages herlees valt me op dat de meisjes en vrouwen er echt zíjn. Saartje Tadema (uit het gelijknamige boek, 1996) bijvoorbeeld, een leergierig meisje dat in 1712 in het Amsterdamse Burgerweeshuis terechtkomt en op eigenzinnige wijze omgaat met de beperkingen die ze krijgt opgelegd omdat ze een meisje is. Of de vrijgevochten Hasse (uit Hasse Simonsdochter) die zich als jongen verkleedt en aan overvallen deelneemt. Als complexe, gelaagde, vaak tegengewerkte en tegelijkertijd veerkrachtige karakters zijn ze op de pagina’s aanwezig.

 

De zelf in 1923 geboren Beckman weet, vermoed ik, hoe naar het is om een tijdlang níet ten volle aanwezig te zijn: door armoede, maar ook omdat ze een meisje was, mocht ze niet studeren. Ze moest helpen in het huishouden en andere ondersteunende taken vervullen. Pas toen haar eigen kinderen de deur uit waren kon ze twee grote dromen vervullen: studeren en schrijven. Misschien is dát wel wat het meest bijblijft van Beckmans lezing: personages in historische jeugdboeken moet koste wat kost recht gedaan worden. Het zijn in die zin net echte mensen.