De laatste reis
Japan

De laatste reis

Vanaf zijn eerste voetstappen in Japan, stond het land Couperus tegen – zelfs de beroemde kersenbloesems vond hij teleurstellend. Het hielp niet dat hij ernstig ziek werd op wat uiteindelijk zijn laatste grote reis zou worden.

Als Couperus met S.F. van Oss, de oprichter en hoofdredacteur van de Haagsche Post de mogelijkheden bespreekt om nog één keer voor zijn zestigste zijn geliefde Indië te bezoeken, is zijn vrouw Elisabeth Baud maar weinig van dat idee gecharmeerd. ‘We hadden tien jaar eerder moeten gaan,’ zei ze tegen haar man.

 

Hij persisteerde: ‘Ik zeg haar dat mijn hart tropisch is, de evenaar zal mij weer jong maken.’ En: Van Oss betaalde goed, voor de reis en voor de journalistieke reisbrieven kreeg Couperus een voor die dagen aanzienlijke som geld, zo’n dertigduizend gulden. 

Portret van Louis Couperus door Antoon van Welie in de reeks ‘Persoonlijkheden’ voor de Haagsche Post, 1917

Nu was Couperus een bepaald luxe reiziger die geen genoegen nam met een eenvoudige hut, graag goed bediend werd en uitgebreid wilde souperen en dineren. Bovendien deelde het echtpaar de slaapkamer niet, dus dat vermeerderde de kosten. Van Oss en Couperus spraken af dat de schrijver, die eigenlijk het journalistieke werk haatte en minderwaardig vond, na zijn reis door Noord-Afrika door zou reizen naar Indië en daarna naar China en Japan. Niet voor politieke beschouwingen, Van Oss begreep dat hij daar weinig mee ophad, maar voor sfeervolle observaties, waar Couperus het patent op had. Die over Indië (later gebundeld onder de titel Oostwaarts) verschenen in de Haagsche Post tussen oktober 1921 en september 1922. Het bezoek aan het land van herkomst beroerde hem zeer. De inwoners, de landschappen – hij raakte er niet over uitgesproken. 

 

De voorbereiding 

Voor zijn reisbrieven uit Indië hoefde Couperus zich niet voor te bereiden, hij kende een groot deel van de archipel heel goed. Voor Nippon, Japan, gold dat niet. Het land en de cultuur waren hem vreemd. Nog in Nederland schreef hij dat hij niet de ‘Japanse diepzee’ wilde peilen, maar luchtige toeristenbrieven wilde schrijven. Niettemin oriënteerde hij zich op het land in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, daarbij geholpen door zijn vriend Henri Borel, die als Azië-deskundige te boek stond. Hij kende de Myths and Legends of Japan van F. Hadland Davis met de aquarellen van Evelyn Paul die hem zeer aanspraken. Verder had hij een clichébeeld over Japan, opgedaan door de fraai bewerkte waaiers en de gestileerde lakborden, die ook in Nederland bekend waren. Van het shintoïsme en de hele tempelcultuur wist hij hoegenaamd niets.

Het was Couperus volstrekt duidelijk: Japan heeft zijn hele cultuur aan China te danken

Hoewel het bezoek van het echtpaar Couperus aan China sterk bekort was door de gewelddadige politieke omstandigheden, beschouwde hij China als een land met een hoogst verfijnde beschaving. Maar vanaf zijn eerste voetstappen in Nagasaki, ‘het is eigenlijk nog geen Japan’, stond dat land hem tegen. Eenmaal in Kyoto maakte hij kennis met professor Katsura Hara, auteur van An Introduction to the History of Japan. Na de gesprekken met Hara en de lectuur van diens standaardwerk is het Couperus volstrekt duidelijk: Japan heeft zijn hele cultuur aan China te danken. Het Japanse letterschrift is afkomstig van het Chinese ideogram.

De reisbrieven uit Japan die Couperus schreef voor de Haagsche Post werden gebundeld in Nippon

Ik vind dit volk heel krachtig en vitaal, maar grof. Dit volk is een teleurstelling voor iedereen die hier reist, hier verblijft, hier woont. Hun architectuur is eentonig. Hun kunst is meer en meer de kleine kunst geworden. Wie of wat hebben zij? Waar is hun schrijver, hun musicus, hun wijsgeer? 

 

De Oosterse fijnheid is teloorgegaan in haar Westerse aspiraties. Het is goed voor een volk zichzelve te blijven, zijn nationaliteit ongerept te bewaren. Het Japanse volk heeft dit niet gedaan. Hun levenslijn is die van het grofste materialisme. Zij zijn de eeuwige nabootsers en invoerders.

Kersenbloesems 

De estheet in Couperus had voor Japan een duidelijk reisdoel voor ogen: het aanschouwen (hanami) van de wereldberoemde kersenbloesems. Die bloeien kortstondig in het voorjaar, de bloeiperiode verschuift van zuidelijk Japan naar het Noorden. Couperus situeerde het hoogtepunt in de eerste weken van april, maar in werkelijkheid is die periode ruimer. Hoe dan ook: de kersenbloesems vielen hem tegen. ‘Het was wel mooi, maar het was toch een ontgoocheling.’ De belangstelling voor de bloesems was hem te massaal. Couperus ging ervan uit dat de chrysantenperiode, in het najaar, ‘een meer aristocratische tijd met hoffeesten en garden-parties’, hem beter zou bevallen. Die periode zou hij, ziek en gereed voor vertrek, niet meemaken. 

 

‘Ik geloof dat ik om de agitatie om de kersenbloesems ziek ben geworden,’ schreef Couperus vanuit Kobe, waar hij met ‘influenza’ een week het bed moest houden. ‘Vanuit mijn bed zag ik Kobes haven iedere dag in de nevel zich verontduidelijken.’ Het frappante was dat hij kort na zijn aankomst in Nippon een kaartje met een toekomstvoorspelling had getrokken. Het orakel was duidelijk: hij zou ziek worden. Couperus ergerde zich aan de oude Japanse doktoren die met hun lange, grauwe baarden over zijn borst en buik streken. Hij verklaarde zich al snel beter.

Het echtpaar Couperus bij een Pagode in Japan

Ondanks het ongemak van de overvolle treinen, ‘ze staan tot in de w.c.’, zonder eerste, maar met alleen tweede en derde klasse, reisde het echtpaar naar Kyoto, de oude keizerlijke hoofdstad, die hem meer aansprak. ‘Mijn eerste, zeer Japanse, zeer interessante stad.’ Uit de reisbrieven, die tussen september 1922 en mei 1923 in de Haagsche Post verschenen, blijkt dat het echtpaar, ondanks de gidsen, die ze ‘vulgair’ vonden, genoot van de tempels, kastelen en ruïnes van het oude Kyoto. 

 

Ik zou u zo graag willen blijven wijs maken, dat mijn enthousiasme om Japan mij blijft bezielen – wij hebben toch onlangs zulke mooie dingen samen gezien in tempels en paleizen – maar ik word een beetje bang. Mijn enthousiasme wordt mij als een te wijde toneel-mantel, die ik omgeslagen heb en die mij dreigt ieder ogenblik van de onwillige schouders te slippen…

Weer ziek

En toen, na een tochtje naar het pittoreske Nara, werd Couperus weer ziek, ernstig ziek. Door bemiddeling van professor Hara en door sterke aandrang van Elisabeth werd hij overgebracht naar het International Hospital in Kobe, waar hij zeven weken zou verblijven. Hij leed vreselijke pijnen, die aanvoelden alsof een ‘betoverde’ vos zich door zijn ingewanden aan het bijten was. Hij werd naar eigen zeggen milder, liet zijn doorgaans kokette gedrag varen, prees in z’n brieven zijn vrouw, die niet van zijn zijde week, en gaf zich over. 

Of de artsen wisten wat er aan de hand was, blijft een raadsel. Achteraf denken medici op basis van sommige gegevens aan een in Indië opgedane bacterie die de lever had aangetast, maar er werd ook gespeculeerd over lever- of longkanker. Ondanks zijn ellendige situatie laafde Couperus zich aan het gedrag van twee Japanse ‘nurses’.  

 

Zieken zijn geen dozen van precies dezelfde grootte, zeiden zij, iedere patiënt moet je weer anders behandelen. Dat vreet je op. En jij met je buitjes en je plotse driften en dan weer een goede glimlach, jij bent zeker een artiest he? (…) je bent net een Japanse schrijver, die ik ken, en die is ook zo veranderlijk van humeur.

Na zijn ontslag bracht Couperus met z’n vrouw enige tijd door in een luxehotel aan het Hakone Meer. Men ontraadde hem een bezoek aan het drukke Tokio, maar hij deed dat toch en werd daar door Hollandse diplomaten met alle egards ontvangen. Hij was danig verzwakt, bewaarde zijn energie voornamelijk voor zijn reisbrieven, die met maanden vertraging ten burele van de Haagsche Post arriveerden.

 

Ze waren nogal negatief van toon. De vrouwen droegen onder de kimono’s witte sokjes, de mannen paradeerden met hoge hoeden boven hun kimono. Hij vond het geen gezicht. De Japanse worstelaars waren vleesklompen, vergeleken met de elegante Romeinse collega’s. In sommige tempels zag Couperus ‘lelijke speelgoedvosjes’. Kortom, er was maar weinig van Japan dat zijn goedkeuring kon wegdragen, sterker nog: ‘Het is zeer treffend, hoe zeer velen hunner op apen gelijken.’ 

De vrouwen droegen onder de kimono’s witte sokjes, de mannen paradeerden met hoge hoeden. Couperus vond het geen gezicht

Hij verlangde naar huis, werd op een brancard naar de boot in de haven van Yokohama gebracht. Via Singapore kwam hij terug naar Nederland, zijn laatste grote reis, uiteindelijk naar een land dat hem weinig had beroerd, was voltooid.

Het echtpaar Couperus bij het Fuji-ya hotel in Miyanashita

Het snoer der ontferming 

Eenmaal terug in Nederland schreef Couperus 26 vertellingen en 4 legenden, die respectievelijk in Groot Nederland en Het Vaderland zouden verschijnen. In die verhalen leek Couperus een beter begrip te hebben voor de Japanse cultuur. De verbeelding, altijd een van zijn sterkste krachten, won het van het ter plekke opgeschreven geklaag en gemiezemuis. Couperus baseerde zich op bestaande mythen en legenden, veelal uit de boeddhistische traditie, maar gaf er vaak een couperiaanse draai aan.

 

Uitgangspunt van het verhaal ‘De vossen’ was de prent De spookvossen van Hiroshige. Die moet hem zeer hebben getroffen, na zijn doorstane pijnen. In het verhaal sluipen de beesten om een boom, totdat een van hen uitverkoren wordt om bezit te nemen van een mens. Via een vingernagel komt de vos in het menselijke lichaam en verwoest daar de ingewanden. 

 

En zij kreunen en krijsen in hun vossetaal en straks zal er een, verkoren, een vossin, sluipen binnen die hoeve ginds, en de boerenzoon bezitten, sluipen zal zij dan, een zilveren vlijm gelijk, maar onzichtbaar, slechts even stralende, tussen zijn nagel en vingervlees en zij zal hem bezeten doen zijn, de mensenzoon, zij de dieredochter, en hem bezitten en van binnen lekken zijn ingewanden en rijten zo lang het haar lust.

De spookvossen van Hiroshige

In het verhaal ‘De waaiers’ laat een kunstenaar zelfbewust zijn kostbare, zelfgeschilderde waaiers naar het water zweven, waar zij ten onder gaan. Het gaat hem om de schoonheid van het moment van de totale ondergang. ‘Had hij nu al zijn werk, dat was zoveel waard als zo vele rijstmalen, in de lucht, in de wind geslingerd? Ja, dat had hij gedaan. En daarom lachte hij om wat uiterste schoonheid van fladdering geweest was […]’ 

‘Had hij nu al zijn werk, dat was zoveel waard als zo vele rijstmalen, in de lucht, in de wind geslingerd?’

Het meest klassiek geworden en gewaardeerde verhaal uit Het snoer der ontferming is ‘De aestheet’, dat gedragen wordt door het noodlotsidee dat zo’n voorname rol speelt in het hele oeuvre van Couperus. De aestheet raakt in ongenade bij de adviseur van een barbaarse regent, die hij een gebrek aan verfijning verwijt. Uiteindelijk krijgen hij en zijn leerling twee zwaarden aangereikt. Zij zullen daar zonder verzet zelfmoord mee plegen. De aestheet blijft geloven in de geheime kracht in hemzelf, die ‘hem sterk deed staan in deze aardscheid, immers niet eene voorbij gaande seconde der Eeuwigheid, die hem wachtte.’

 

Bepaald geen ondoordachte regels die Couperus schreef na een mislukte reis aan de oevers van zijn eigen dood. 

Couperus tijdens zijn laatste lezing bij Kleykamp na terugkeer uit Japan in 1923
Colofon Colofon

Tekst: Daan Cartens, Loranne Davelaar, Nadine van Maanen en Bertram Mourits
Redactie: Jennie Barbier en Jef van Gool
Eindredactie: Aafke van Hoof

Digitaal ontwerp: JUST
Beeld: collectie Literatuurmuseum
Foto’s archiefmateriaal: Michiel Spijkers

Met dank aan Marlies van der Riet

Vrijwel al het materiaal in deze online expositie komt uit de collectie van het Literatuurmuseum, tenzij anders vermeld in de expositie of in dit colofon.
De historische foto’s zijn afkomstig van Musée Albert-Kahn

Gebruikte literatuur

Bas Heijne, Angst en schoonheid. Louis Couperus, de mystiek der zichtbare dingen. Amsterdam 2022

Ernestine Kossmann, Het Den Haag van Couperus. Den Haag 1987

Marlies van der Riet, Haagsche Quaesties. Cultuur, koninginnen en hofstedelijke perikelen, 1890-1920. Amsterdam 2021

Caroline de Westenholz, Louis Couperus, een verwende vagebond. De geïllustreerde biografie. Amsterdam 2023

F. Bastet, De wereld van Louis Couperus. Amsterdam 1991

Rob Nieuwenhuys, Baren en oudgasten. Tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920. Amsterdam 1998

Jaap Goedegebuure, ‘Verbannen uit het paradijs. Het Indië van Louis Coupeurus’, Indische letteren 33 (2018) 4

Jeannette E. Koch, ‘Het Zuiden in Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan...’, Literatuur 13 (1996), p. 95-103

H.T.M. van Vliet, Versierde verhalen. De oorspronkelijke boekbanden van Louis Couperus' werk 1884-1925. Amsterdam 2000

José Buschman, Een dandy in de oriënt. Louis Couperus in Afrika. Amsterdam 2009

Rémon van Gemeren, Couperus. Een leven. Amsterdam 2016.

Louis Couperus, De correspondentie, bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 2013

Carl Niekerk, ‘Tourism, Ethnography, and Aesthetic Modernism: Louis Couperus in Africa’, Travel Writing in Dutch and German, 1790-1930. Londen en New York 2017.

F.L. Bastet, Een biografie. Amsterdam 1987
J.W.B. Polak, ‘Couperus en de Romeinse Oudheid', De Revisor 2 (1975)

Pim Lukkenaer, ‘De berg van licht’, Bzzlletin 17 (1987) 151

Rudi van der Paardt, ‘Couperus oud en nieuw’, Vrij Nederland, boekenbijlage (1981)

Jan van Luxemburg, ‘Rome en de ander’, Spektator 20 (1991)

Petra Teunissen-Nijsse, ‘Louis Couperus en Japan’, Indische Letteren 29 (2014)

Judith Vriesendorp-Gijsbers, ‘Verhalen van een fatalist', Bzzlletin 17 (1987) 151

Louis Couperus, Nippon, met een inleiding van Rico Bulthuis. Den Haag 1971