De ongrijpbare omgeving van een jeugd
Nederlands-Indië

De ongrijpbare omgeving van een jeugd

Indië was voor Couperus een land van herkomst. Hij zou zich in later jaren intensief in die koloniale wereld verdiepen – en in de maatschappelijke verhoudingen. Dat leverde een van zijn beroemdste romans op: De stille kracht.

De eerste negen jaar van zijn leven groeide de jonge Louis op in Den Haag. Zijn vader was tot zijn pensioen in 1860 werkzaam geweest in de koloniale rechterlijke macht. Hij verhuisde naar Nederland, en schreef daar verschillende brochures over juridische en koloniale zaken. In 1872 verhuisde de familie terug naar Nederlands-Indië, onder andere vanwege de carrière van zijn twee oudere broers.

Een jonge Louis Couperus tijdens een gekostumeerd feest in Batavia

Ook voor Louis had zijn vader graag gezien dat hij een Indische carrière tegemoet zou gaan. Dat zou nooit gebeuren, Couperus was totaal niet geschikt voor een rol in het bestuur. De problematische verhouding met zijn vader heeft in het werk vele sporen nagelaten: het type man dat bestuurder in Indië kon zijn, lag hem niet zo. 

 

Desondanks was Indië voor hem een land van herkomst. Hij zou zich in later jaren intensief in die koloniale wereld verdiepen. Als kind had hij geen oog voor koloniale verhoudingen, het was er vooral warmer, spannender en rijker dan in Den Haag. Zijn liefde voor Nederlands-Indië was groter dan die voor Den Haag, het leek in elk geval wat licht en lucht betreft meer op de Middellandse Zee dan de grauwe hofstad, zo schrijft hij in een van zijn feuilletons waarin hij terugkijkt op die periode. 

‘Ik vond het in Holland verschrikkelijk. Ik geloof, dat ieder Indisch kind, komende in Holland het zo moet vinden’

En ik vond het in Holland verschrikkelijk. Ik geloof, dat ieder Indisch kind, komende in Holland, het zo moet vinden. Het kleinere huis, het gat van een tuin, geen rijtuigen en geen paarden; (...); twee meiden en een knecht, in plaats van dertig bedienden: ik vond het vreeslijk, begreep er niets van, dacht, dat mijn ouders geruïneerd waren en wilde niet geloven, dat dit toch niet het geval was. En de school, de Hogere-Burgerschool! De jongens hadden voor mij allen een luchtje: ik vond, dat ze zich niet wasten, en van passionele drama's was geen sprake meer: er werd niet gesproken over vrouwen, ze waren niet verliefd op meisjes, en niemand had een innig vriendje. Ik zag met minachting op ze allen neer, vond ze ‘kinderen’, en erg saai en vervelend.

Nieuw beeld uit het land van zijn jeugd 

Als gearriveerd schrijver reisde Couperus in 1899 terug naar het land van zijn jeugd. Hij logeerde ruim een jaar bij zijn zuster Trudy en haar man Gerard Valette, en zou daar een van zijn beroemdste romans schrijven: De stille kracht (1900).

 

Er zijn weinig foto’s van Couperus, wel bestaat er beeld van de wereld waarin hij leefde. Er zijn foto’s van Gerard en Trudy, van hun huis en van de omgeving. In 2021 doken nog twee fotoalbums op. 

Het eerste is samengesteld door Gerard Valette zelf: Souvenir Buitenzorg staat in fraaie letters op het omslag. Het is een beeldverslag van de omgeving en vooral ook van de interieurs. Het tweede album bevat stadsgezichten van Pasuruan, een plaats die in het teken stond van de plantages, en waar Valette assistent-resident was. De foto’s zijn gemaakt in de periode dat Valette en Trudy neef Louis als logé hadden, al staat hij er zelf niet op.

 

Blader door het fotoboek Souvenir Buitenzorg van Gerard Valette.

Wie door deze albums bladert, ziet hoe de Nederlanders probeerden in twee werelden tegelijk te leven. De interieurs weerspiegelen de pogingen om een stukje burgerlijk Nederland te creëren in wat toch echt een tropische omgeving is. Keurig gedekte tafels met een bosje bloemen, schommelstoelen aan een ronde tafel waarop een asbak in schelpvorm. Planten staan er ook, enorm veel zelfs, en ze groeien sneller dan in Nederland: sommige reiken tot het plafond.

 

Wanneer de fotograaf de deur uitgaat treft hij enorme palmbomen die het decor vormen voor landhuizen zoals ze aan de Vecht hadden kunnen staan. Een brede gracht met bootjes die doet denken aan het Spaarne of de Singel, op die palmbomen na dan. De Nederlandse aanwezigheid in Indië: het rijmde niet, dat is op deze foto’s goed te zien.

Dat geldt ook voor de foto’s waarop wel mensen staan. De in het spierwit geklede Couperus met zijn vrouw Elizabeth Baud, aan het water bij een bootje waar een groepje zwarte kinderen, peuters nog, omheen staan te drentelen. Het is een ongemakkelijk beeld omdat het de koloniale verhoudingen zo scherp weerspiegelt, maar er lijkt ook enig ongemak te schuilen in het stroeve poseren van het echtpaar.  

 

Een van de weinige foto’s waarop Couperus daadwerkelijk plezier lijkt te hebben, is die waarop een tableau vivant werd vastgelegd. Toen er in huize Valette een opvoering was van Esther, een toneelwerk van Jean Racine, vertolkte Couperus de rol van de Perzische koning Ahasveros, en dat deed hij met verve.

V.l.n.r. Edmée Valette (als sleepdraagster), Contrôleur Ketjen (als Haman), Louis Couperus (als Ahasveros), Keetje (Cornelia) Serrurier (als Esther) en Hans Ellinger (als sleepdrager)

Reusachtig maar uitgeput 

Gerard Valette was assistent-resident in Pasuruan. De spanning tussen de Indische omgeving en de Nederlandse traditie vond zijn weg in het werk van Couperus. En zelfs al was hij te gast in de bestuurlijke kring van zijn zwager, zijn sympathie ging niet vanzelfsprekend uit naar de witte machthebber. Niet dat hij zich ooit expliciet kritisch geuit heeft over de politiek, dat liet hij aan zijn personages over. Maar vooral in De stille kracht  zijn stemmen te horen die luid en duidelijk uitspreken dat de maatschappelijke verhoudingen niet kloppen. Zijn zuster en zwager hielpen hem aan informatie over ‘de psyche der hoge ambtenaren’.

 

De stille kracht is het verhaal van Otto van Oudijck, een bestuurder in Indië die zo monomaan te werk gaat dat hem ontgaat dat zijn privéleven uit elkaar valt, en die er evenmin in slaagt de lokale adel voor zich te winnen. De Nederlanders krijgen te maken met occulte en onbegrijpelijke zaken, waar ze geen enkele vat op krijgen. Met hun machteloze nuchterheid staan de Hollanders machteloos: er is iets mysterieus dat hij niet onder controle kan krijgen: de ‘stille kracht’. 

Couperus zelf vatte in een brief uit 1919 aan een zekere W.F.C. Timmermans samen: ‘De stille kracht geeft vooral weêr de geheimzinnige vijandschap van Javaanschen grond en sfeer, tegen den Nederlandschen veroveraar.’ In de roman zelf zijn het vooral de personages die kritiek uiten op de gang van zaken; de ‘controleur’ Frans van Helderen spreekt van de ‘poëzie’, de ‘artistieke lijn’ van Indië, tegenover ‘het proza’ van Nederland. 

 

Het proza is: een reusachtige maar uitgeputte kolonie, steeds uit Holland bestuurd met éen idee: winstbejag. De werkelijkheid is niet: de overheerscher groot in Indië, maar de overheerscher, kleine armzielige uitzuiger; het land uitgezogen, en de werkelijke bevolking - niet de Hollander, die zijn Indiesch geld opmaakt in Den Haag; maar de bevolking, de Indosche bevolking, verknocht aan den Indischen grond, neêrgedrukt in de minachting van den overheerscher, die éens die bevolking uit zijn eigen bloed verwekte – maar nú dreigende op te staan uit dien druk en die minachting .... U, artistiek, voelt het gevaar naderen, als een wolk, in de lucht, in den Indischen nacht; ik zie het gevaar al heel werkelijk oprijzen – voor Holland – zoo niet van Amerika en van Japan uit, dan uit Indië’s eigen grond.

Waar Multatuli zich uitsprak tegen de uitwassen, maar niet tegen het systeem, bevroeg Couperus de uitgangspunten

Een vlijmscherpe passage die bovendien profetisch zou blijken te zijn. Omdat hij zijn kritiek op het koloniale systeem in de mond legt van een personage, staat Couperus minder bekend als een criticus dan Multatuli, maar deze Van Helderen is principiëler. Waar Multatuli zich weliswaar uitsprak tegen de uitwassen, maar niet tegen het systeem, bevroeg Couperus de uitgangspunten. En die kritiek legde hij in de mond van een ‘controleur’: iemand die wist hoe het er toeging. Geen wonder dat Van Oudijck, die zichzelf beschouwt als een bestuurder met redelijkheid en ‘logica’, opeens ziet dat zijn aanwezigheid het bewijs is van ‘een foutief opgebouwd levensstelsel’.

 

En Couperus kiest ook het perspectief van de Indiër, die altijd al door die illusie heen prikte: ‘Hij, hij kent den overheerscher met eén enkelen blik van peildiepte; hij, hij ziet hem in die illuzie van beschaving en humaniteit, en hij weet, dat ze niet zijn.’ 

Woning in Pasuruan

Couperus zou zich nooit politiek uitspreken, maar deze observaties zijn niet mis te verstaan, bovendien bleef Indië een rol spelen in zijn werk, en het beeld van de Nederlander wordt er niet positiever op. Zo staat in De boeken der kleine zielen de familie Van Lowe centraal, waarvan de vader in Indië gouverneur-generaal was en in Nederland zijn gezag ziet verkruimelen. Het is minstens zozeer een Indische als een Haagse roman.

Couperus ontdekte dat zijn imago te lijden had gehad onder het vermeend ‘pornografische karakter’ van De stille kracht

Aan het eind van zijn leven zou Couperus nog één keer terugkeren om verhalen te schrijven voor de Haagsche Post, die gebundeld zouden worden in Oostwaarts. Een reis die gemengde gevoelens opriep, wat vooral kwam door het wisselende succes van zijn lezingenreeks. In Surabaja werd hij negatief ontvangen. Hij ontdekte dat zijn imago te lijden had gehad onder het vermeend ‘pornografische karakter’ van De stille kracht en bovendien werd er geroddeld over zijn homoseksualiteit.

 

Hij schrijft daar niet expliciet over, maar zet de stad weg als ‘een voor den toerist onbelangrijke en vuile stad’, zo vies dat je je gaat afvragen ‘of het werkelijk wel de, om zijn properheid beroemde, Hollander is, die Soerabaia beheert en bewoont’. Maar belangrijker nog: Couperus ontdekt dat hij twintig jaar na het verblijf bij zuster en zwager nog geen stap dichter bij wederzijds begrip is gekomen:

 

Evenmin als de Inlander ooit geheel zal kunnen begrijpen wat en waarom wij liefhebben en bewonderen, waarheen wij streven en verlangen, kunnen wij Westerlingen begrijpen wat er in den Oosterling omgaat, wat hij verlangt, waarheen hij streeft en wat zijn levensideaal is, zoo dat hem omlijnd voor oogen mocht rijzen.

 

Indië zoals hij het ooit had opgeschreven, was aan zijn pen ontglipt. En toen moest de bestemming Japan nog komen.

Louis Couperus en zijn vrouw (middelste rij, vierde en vijfde van links) met andere opvarenden op de Prins der Nederlanden voor Sabang, 1921
Colofon Colofon

Tekst: Daan Cartens, Loranne Davelaar, Nadine van Maanen en Bertram Mourits
Redactie: Jennie Barbier en Jef van Gool
Eindredactie: Aafke van Hoof

Digitaal ontwerp: JUST
Beeld: collectie Literatuurmuseum
Foto’s archiefmateriaal: Michiel Spijkers

Met dank aan Marlies van der Riet

Vrijwel al het materiaal in deze online expositie komt uit de collectie van het Literatuurmuseum, tenzij anders vermeld in de expositie of in dit colofon.
De historische foto’s zijn afkomstig van Musée Albert-Kahn

Gebruikte literatuur

Bas Heijne, Angst en schoonheid. Louis Couperus, de mystiek der zichtbare dingen. Amsterdam 2022

Ernestine Kossmann, Het Den Haag van Couperus. Den Haag 1987

Marlies van der Riet, Haagsche Quaesties. Cultuur, koninginnen en hofstedelijke perikelen, 1890-1920. Amsterdam 2021

Caroline de Westenholz, Louis Couperus, een verwende vagebond. De geïllustreerde biografie. Amsterdam 2023

F. Bastet, De wereld van Louis Couperus. Amsterdam 1991

Rob Nieuwenhuys, Baren en oudgasten. Tempo doeloe, een verzonken wereld. Fotografische documenten uit het oude Indië 1870-1920. Amsterdam 1998

Jaap Goedegebuure, ‘Verbannen uit het paradijs. Het Indië van Louis Coupeurus’, Indische letteren 33 (2018) 4

Jeannette E. Koch, ‘Het Zuiden in Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan...’, Literatuur 13 (1996), p. 95-103

H.T.M. van Vliet, Versierde verhalen. De oorspronkelijke boekbanden van Louis Couperus' werk 1884-1925. Amsterdam 2000

José Buschman, Een dandy in de oriënt. Louis Couperus in Afrika. Amsterdam 2009

Rémon van Gemeren, Couperus. Een leven. Amsterdam 2016.

Louis Couperus, De correspondentie, bezorgd door H.T.M. van Vliet. Amsterdam 2013

Carl Niekerk, ‘Tourism, Ethnography, and Aesthetic Modernism: Louis Couperus in Africa’, Travel Writing in Dutch and German, 1790-1930. Londen en New York 2017.

F.L. Bastet, Een biografie. Amsterdam 1987
J.W.B. Polak, ‘Couperus en de Romeinse Oudheid', De Revisor 2 (1975)

Pim Lukkenaer, ‘De berg van licht’, Bzzlletin 17 (1987) 151

Rudi van der Paardt, ‘Couperus oud en nieuw’, Vrij Nederland, boekenbijlage (1981)

Jan van Luxemburg, ‘Rome en de ander’, Spektator 20 (1991)

Petra Teunissen-Nijsse, ‘Louis Couperus en Japan’, Indische Letteren 29 (2014)

Judith Vriesendorp-Gijsbers, ‘Verhalen van een fatalist', Bzzlletin 17 (1987) 151

Louis Couperus, Nippon, met een inleiding van Rico Bulthuis. Den Haag 1971